ECLI:NL:TVVTPVV:2012:YE0046 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV0912
ECLI: | ECLI:NL:TVVTPVV:2012:YE0046 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-06-2012 |
Datum publicatie: | 20-06-2012 |
Zaaknummer(s): | TPVV0912 |
Onderwerp: | Dierenwelzijn |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | In periode 3 van 2010 en in periode 2 van 2011 geen of te weinig bloedmonsters laten onderzoeken op vesiculaire varkensziekte en ziekte van Aujeszky. In deze zaak zijn zowel de UBN-houder als de feitelijk houder van de varkens als betrokkenen voor het Tuchtgerecht gedaagd. Het Tuchtgerecht oordeelt dat de verordeningen zich richten tot álle ondernemers in de Nederlandse varkenshouderij, dus niet alleen de UBN-houder maar ook de feitelijke houder. In de concrete situatie, zoals blijkend uit bedrijfsopzet, de aan de orde zijnde juridische constructie en de (werk)afspraken tussen exploitant en UBN houder, moet worden uitgemaakt wie de ondernemer in de zin van de verordening is. Betrokkene exploiteert een teststal waarbij vaccins worden uitgeprobeerd op dieren. De nadruk ligt op monitoring van de diergezondheid en is niet gericht op het leveren van een aandeel in de varkensvleesproductie. De dieren worden niet aan het slachthuis afgeleverd, maar afgevoerd naar de destructie. De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij zijn daarmee relatief beperkt gebleven. Toch neemt dit niet weg dat er is twee maal niet is getapt, terwijl betrokkene steeds dient zorg te dragen voor de correcte naleving van de monitoringsplicht. Het Tuchtgerecht legt tweemaal de standaard sanctie op, deels voorwaardelijk. |
Zaaknummer:
TPVV 09/2012
Betrokkenen:
[naam bedrijf 1]
[adres 1]
en
[naam bedrijf 2] B.V.
[adres 2]
Datum:
19 juni 2012
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat het Centrum voor Bedrijfsdiensten BV (CBD) heeft opgemaakt onder nummer CBD VVL1212, naar aanleiding van een telefonische inspectie door een controleur van het CBD op 5 en 6 maart 2012. Deze inspectie had betrekking op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan de [adres 1], dat op naam van [naam bedrijf 1] is geregistreerd onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 22 mei 2012 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting zijn namens betrokkene [naam bedrijf 2] B.V. verschenen de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2], beide werkzaam bij [naam bedrijf 2] B.V., gevolmachtigden van [naam bedrijf 2] B.V., gevestigd aan de [adres 2] te [plaatsnaam]. De volmacht is ter zitting overlegd.
Ter terechtzitting zijn de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2], werkzaam bij [naam bedrijf 2] B.V., tevens verschenen als gevolmachtigden van [naam bedrijf 1], die ook als betrokkene voor het tuchtgerecht is gedaagd. De volmacht is ter zitting overlegd.
Ter zitting is door de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] betoogd dat [naam bedrijf 2] B.V. volledig aansprakelijk is voor de eventuele tekortkomingen betreffende de bloedonderzoeken op het bedrijf [naam bedrijf 1] te [plaatsnaam], de UBN-houder.
Het Tuchtgerecht heeft op 19 juni 2012 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Betrokkenen wordt verweten in periode 3 van 2010 en periode 2 van 2011 geen of te weinig bloedmonsters te hebben laten onderzoeken op vesiculaire varkensziekte en ziekte van Aujeszky.
Verklaring van betrokkene:
Het Tuchtgerecht neemt nota van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van de UBN-houder. De strekking daarvan is dat de UBN-houder heeft verklaard dat hij de brieven over het niet-tappen voor de eigenaar van de varkens ([naam bedrijf 2] B.V.) in de stal neerlegt.
Ter terechtzitting hebben de gevolmachtigden namens betrokkenen onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
“[Naam bedrijf 2] huurt de stal, de varkens zijn eigendom van [naam bedrijf 2]. Het is goed mogelijk dat het een paar keer niet goed is gegaan. Een medewerker van [naam bedrijf 2] heeft de papieren meegenomen en doorgespeeld aan de dierenarts. Daar zijn wat wisselingen geweest en daar is het misgegaan. We hebben het niet helemaal kunnen achterhalen, maar de papieren zijn weg. Dat was niet goed, maar we hebben nu duidelijk bepaald wie probleemeigenaar is. Twee mensen, waaronder de heer [betrokkene 1], gaan het nu goed bijhouden in de agenda, zodat we zeker een maand van tevoren weten wanneer er getapt moet worden. Op de locatie worden overigens vaccins getest en veel varkens gaan naar de destructie.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Het Tuchtgerecht constateert dat het Productschap in deze zaak twee partijen heeft aangeschreven met een schriftelijke verklaring: zowel de UBN-houder, [naam bedrijf 1], als de feitelijk houder van de varkens, [naam bedrijf 2] B.V., zijn als betrokkenen voor het tuchtgerecht gedaagd.
Voorts stelt het Tuchtgerecht vast dat (de vertegenwoordiger van) het Productschap ter zitting de schriftelijke verklaring tegen beide partijen uitdrukkelijk heeft gehandhaafd. Kennelijk heeft het Productschap aanleiding gezien om beide opties open te houden.
Daarmee ziet het Tuchtgerecht zich gesteld voor de vraag welke uitleg moet worden gegeven aan het begrip "ondernemer" als genoemd in art 1 lid 4 van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 (hierna: Verordening SVD) en artikel 2 lid 1 van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 (hierna: Verordening ZvA).
Het Tuchtgerecht is van oordeel dat er geen enkele aanleiding is - noch taalkundig noch anderszins- om te veronderstellen dat het begrip "ondernemer" beperkt dient te worden geïnterpreteerd. De beide verordeningen richten zich tot álle ondernemers in de Nederlandse varkenshouderij, dus niet alleen UBN-houders maar ook de feitelijke houder. Daarbij slaat het Tuchtgerecht acht op de doelstelling van de desbetreffende verordening, zoals blijkend uit de toelichting ervan. Monitoring is een must, zonder monitoring kan de officiële ziekte-vrij status niet worden verkregen en behouden.
In de Verordeningen ZvA en SVD is het begrip ondernemer vergelijkbaar met definities in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 (hierna: Verordening VVL). Het gaat om “de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming drijft”. In de Verordening SVD is daarnaast sprake van het begrip varkenshouder, zijnde een “ondernemer of natuurlijke of rechtspersoon die al dan niet voor eigenrekening en risico vijf of meer varkens houdt”. Het begrip “bedrijf” is in beide Verordeningen verschillend, maar komt neer op de bedrijfslocatie van een onderneming. Volgens artikel 3 lid 1 van de Verordening ZvA is “De ondernemer (..) verplicht iedere vier maanden (…) bloedmonsters van door hem gehouden varkens aan te leveren (…)” en volgens artikel 2 lid 1 sub a van de Verordening SVD is “De varkenshouder(..) verplicht om elke periode (…) op eigen kosten bloedmonsters van de op zijn bedrijf aanwezige varkens te laten nemen (…) en deze bloedmonsters te latenonderzoeken op de aanwezigheid van SVD.”
In eerdere uitspraken, die de Verordening VVL betroffen, bepaalde het Tuchtgerecht dat genoemde Verordening zich richt op de UBN-houder. Daarmee is echter niet gezegd dat de feitelijke houder ofwel de exploitant, niet tevens onder het bereik van een verordening kan vallen. In de concrete situatie, zoals blijkend uit bedrijfsopzet, de aan de orde zijnde juridische constructie alsmede (werk)afspraken tussen exploitant en UBN houder, moet worden uitgemaakt wie de ondernemer in de zin van de verordening is.
In het onderhavige geval is het [naam bedrijf 2] B.V. die aangeeft een varkenshouderijbedrijf uit te oefenen op het bedrijf aan de [adres 1], dat onder [UBN] is geregistreerd op naam van [naam bedrijf 1]. Er is sprake van een teststal die wordt geëxploiteerd door [naam bedrijf 2] B.V.
Daarom zal uitsluitend de zaak tegen de exploitant, in casu [naam bedrijf 2] B.V. inhoudelijk door het Tuchtgerecht kunnen worden behandeld.
De UBN-houder, [naam bedrijf 1], blijft onder alle omstandigheden ook verantwoordelijk voor de juiste naleving van de Verordeningen ZvA en SVD. Het Tuchtgerecht komt echter gelet op het bovenstaande niet toe aan het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkenen, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene [naam bedrijf 2] B.V., gevestigd [adres 2], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:
Geen of te weinig bloedmonsters laten onderzoeken op vesiculaire varkensziekte en ziekte van Aujeszky, in de periode tussen 1 september en 31 december van 2010 en in de periode tussen 1 mei en 31 augustus van 2011.
Dit levert op:
Twee maal overtreding van artikel 2, lid 1 van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 en van artikel 3 lid 1 van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008.
Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):
Vanaf september 2009 wordt door het PVV nauwgezet de hand gehouden aan de monitoringsplicht voor vesiculaire varkensziekte (SVD) en de Ziekte van Aujeszky (ZvA).
In diverse publicaties van het PVV alsmede in de vakbladen is diverse malen aangegeven dat het PVV prioriteit zal geven aan de controle op de naleving van de desbetreffende verordeningen.
Thans geldt een verbod op het houden van varkens die niet vrij zijn van SVD of drager zijn van het ZvA-virus, dan wel gevaccineerd zijn tegen deze ziekten. Voor het buitenland dient Nederland zichtbaar te kunnen maken dat het de status van ziekte-vrij zijn, verdient. Zonder monitoring kan de officiële ziekte-vrij status niet worden verkregen en behouden. De verboden worden daarom ondersteund door een verplichting tot monitoring naar de aanwezigheid van voormelde dierziekten.
Betrokkene [naam bedrijf 2] B.V. exploiteert een teststal waarbij vaccins worden uitgeprobeerd op dieren. De nadruk ligt op monitoring van de diergezondheid en is niet gericht op het leveren van een aandeel in de varkensvleesproductie. De dieren worden niet aan het slachthuis afgeleverd, maar afgevoerd naar de destructie. De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij zijn daarmee relatief beperkt gebleven. Toch neemt dit niet weg dat er is twee maal niet is getapt, terwijl betrokkene steeds dient zorg te dragen voor de correcte naleving van de monitoringsplicht. Dat door wisselingen van dierenarts een en ander mis is gegaan komt daarbij voor rekening van betrokkene. Het Tuchtgerecht legt tweemaal de standaard sanctie op.
Wel weegt het Tuchtgerecht bij het bepalen van de hoogte van de boete mee, dat betrokkene direct maatregelen heeft genomen. Mede gelet daarop en gezien de omstandigheid dat betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, legt het Tuchtgerecht de sanctie deels voorwaardelijk op.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat aan UBN-houder en aan betrokkene – gelet op artikel 5 van de Verordening SVD en artikel 10 lid 2 van de Verordening ZvA – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
- Ten aanzien van [naam bedrijf 1]:
Schuldigverklaring zonder oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel.
- Ten aanzien van [naam bedrijf 2] B.V.:
Een geldboete van € 2.000 (zegge: tweeduizend euro), waarvan € 1.000 (zegge: duizend euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode door betrokkenen niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 of van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, B.G.J. Gussinklo en mr. H.J. van Heusden, leden, in aanwezigheid van drs. A.M.P. Regout, secretaris.