ECLI:NL:TVVTPVV:2012:YE0044 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV0512
ECLI: | ECLI:NL:TVVTPVV:2012:YE0044 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-06-2012 |
Datum publicatie: | 20-06-2012 |
Zaaknummer(s): | TPVV0512 |
Onderwerp: | Diergezondheid |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Twee maal als B-bedrijf aan meer dan zes D-bedrijven varkens afvoeren binnen een periode van zes weken en eenmaal als B-bedrijf leveren aan een ander dan het F-bedrijf waarmee het bedrijf een vaste relatie heeft. Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan. Het feit dat betrokkene niet wist dat hij ontheffing kon vragen bij het Productschap doet niet af aan het feit dat betrokkene verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering op zijn onderneming en de regelgeving dus dient te kennen. Er wordt een geldboete opgelegd, deels voorwaardelijk. |
Zaaknummer:
TPVV 05/2012
Betrokkene:
[bedrijfsnaam] B.V.
[adres]
Datum:
18 juni 2012
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD VVL1204, naar aanleiding van telefonische inspectie op 8 en 13 maart 2012 door een controleur van CoMore met betrekking tot het bedrijf van betrokkene, dat deze uitoefent aan de [adres], dat op naam van [bedrijfsnaam] B.V. geregistreerd is onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 22 mei 2012 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren [1965] te [geboorteplaats], betrokkene, wonende aan [adres].
Voorts zijn ter zitting verschenen de heer mr. R.B.R. Henke en mevrouw ir. M. van Lent, beide namens het Productschap Vee en Vlees (PVV) en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.
Het Tuchtgerecht heeft op 18 juni 2012 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Twee maal als B-bedrijf aan meer dan zes D-bedrijven varkens afvoeren binnen een periode van zes weken en eenmaal als B-bedrijf leveren aan een ander dan het F-bedrijf waarmee het bedrijf een vaste relatie heeft.
Samenstelling Tuchtgerecht:
Voorafgaand aan de zitting merkt de voorzitter op dat de heer B.G.J. Gussinklo, lid van het Tuchtgerecht, te kennen heeft gegeven dat hij de heer [betrokkene] kent uit een eerdere zakelijke betrekking. De voorzitter vraagt of er bezwaren zijn bij partijen, zowel bij betrokkene als van de zijde van het Productschap, dat de heer Gussinklo deze zaak behandelt.
Zowel de heer [betrokkene] als het Productschap antwoorden dat deze er niet zijn. Ook de heer Gussinklo verklaart dat hij geen enkel beletsel ervaart om de zaak onafhankelijk te behandelen. Daarmee kan de zaak door het Tuchtgerecht in deze samenstelling behandeld worden.
Verklaring van betrokkene:
Ter terechtzitting heeft betrokkene onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
“De problemen ontstonden plotseling nadat vorig jaar de vaste afnemer in Duitsland failliet ging. Ik zat klem, er zaten 3000 biggen in stallen, die zaten vol. Ik moest er ongeveer 400 in de week verkopen. We hebben toen alle zeilen bij moeten zetten terwijl de markt slecht was. Daarom hebben we snel met een aantal adressen gewerkt. Er is inmiddels een nieuw opfokbedrijf gevonden, [naam opfokbedrijf] in Raalte.”
De toekenning van de F-status voor het bedrijf [naam opfokbedrijf] duurde allemaal net te lang. De zaken zijn nu goed geregeld. Ik wist niet van het bestaan van een tijdelijke ontheffing.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Betrokkene heeft een varkenshouderijbedrijf met een B-status. De aan- en afvoermogelijkheden voor betrokkene worden in artikel 13 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 geregeld. Uit het berechtingsrapport blijkt dat op 17 en 22 augustus 2011 en op 11 oktober 2011 niet-geoorloofde afvoer van varkens heeft plaatsgevonden.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van hetgeen ter zitting is komen vast te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is onder [UBN], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:
Het twee maal als B-bedrijf aan meer dan zes D-bedrijven varkens afvoeren binnen een periode van zes weken, op 17 en 22 augustus 2011 alsmede eenmaal als B-bedrijf leveren aan een ander dan het F-bedrijf waarmee het bedrijf een vaste relatie heeft, op 11 oktober 2011.
Dit levert op:
Twee maal overtreding van artikel 9 en 13 lid 2 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 en één maal overtreding van artikel 9 en13 lid 6 van dezelfde Verordening.
Motivering van tuchtrechtelijke maatregel:
Om een gezonde Nederlandse varkensstapel te houden, is regulering van de contactstructuur in de Nederlandse varkenshouderij noodzakelijk. Door specifieke regels met betrekking tot de aan- en afvoer van varkens wordt het risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten zoveel mogelijk beperkt.
Deze voorschriften zijn door het PVV in de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 neergelegd.
De toegestane contacten zijn afhankelijk gesteld van de veterinaire waarborgen waaraan de varkenshouderijbedrijven zijn onderworpen. De verordening onderscheidt daarbij zes regimes die geduid worden met een A-, B-, C-, D-, E- of F-status. Afhankelijk van de status is het varkenshouderijbedrijf, in afwijking van het algemene aan- en afvoerverbod van varkens, een beperkt aantal aan- en afvoermogelijkheden toegestaan. Naarmate de veterinaire en hygiënische omstandigheden op een bedrijf dat rechtvaardigen, is het aantal contactmogelijkheden groter.
Door varkens aan- of af te voeren in strijd met de voorschriften van de verordening is risico van verspreiding van besmettelijke dierziekten vergroot. Daarmee is een gevaar voor de hele varkenssector in Nederland ontstaan.
Op 25 augustus 2011 heeft betrokkene een waarschuwingsbrief van het PVV ontvangen. In de brief staat dat indien betrokkene nogmaals een overtreding begaat, er dan tuchtrechtelijke maatregelen kunnen volgen. De overtredingen die plaatsvonden vóór deze waarschuwing worden door het Tuchtgerecht niet meegewogen bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete.
Voor de overtreding van 11 oktober 2011 wordt wel een sanctie opgelegd. Het feit dat betrokkene niet wist dat hij ontheffing kon vragen bij het PVV doet niet af aan het feit dat betrokkene verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering op zijn onderneming en de regelgeving dus dient te kennen.
Aan betrokkene wordt dus een geldboete opgelegd. Rekening houdend met de grootte van het bedrijf - een B-bedrijf met ca. 1.000 zeugen en 3.000 vleesvarken – alsmede met de bijzondere situatie en de maatregelen die betrokkene al heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen, legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op. Ook tekent het Tuchtgerecht aan dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene – gelet op artikel 22 van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
Een geldboete van € 500 (zegge: vijfhonderd euro), waarvan € 250 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode door betrokkene niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening varkensleveringen (PVV) 2007 mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter, B.G.J. Gussinklo en mr. H.J. van Heusden, leden, in aanwezigheid van drs. A.M.P. Regout, secretaris.