ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0168 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE1912
ECLI: | ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0168 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-10-2012 |
Datum publicatie: | 04-10-2012 |
Zaaknummer(s): | TPPE1912 |
Onderwerp: | Dierenwelzijn |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Betreft het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in de stallen 1 en 2. In totaal 9.457 vleeskuikenouderdieren hebben omgerekend per dier een vloeroppervlak van 1.128 cm2 per vleeskuikenouderdier in stal 1 en 1.129 cm2 per dier in stal 2 gehad in plaats van de vereiste 1.300 cm2. Betrokke houdt dwergmoederdieren en heeft aangevoerd dat de regelgeving bij het ministerie van EL&I anders is dan bij het Productschap. Daarnaast stelt hij dat het economisch en klimaattechnisch (te koud in de stallen) niet haalbaar zou zijn zich te houden aan de welzijnsnorm van 1.300 cm2 per dier. De regelgeving betreft verschillende onderwerpen. Betrokkene heeft gerefereerd aan milieunormen van het ministerie van EL&I. Wat betreft dierenwelzijn zijn er voor legmoederdieren geen aparte welzijnsnormen en deze vallen onder de normen voor vleeskuikenouderdieren. De ondernemer te allen tijde verantwoordelijk voor de juiste naleving van de regelgeving op zijn bedrijf. Het is een ondernemersbeslissing om dwergmoederdieren te gaan houden en het is dus ook zijn beslissing om dat op goede wijze te doen, zowel economisch, klimaattechnisch als inzake de welzijnsnormen. Door de overschrijding van de norm het welzijn van alle dieren – en dus niet alleen van het teveel aan dieren per stal – is geschaad. Alle dieren hebben geleden onder het tekort aan vloeroppervlak. De overtreding wordt aangemerkt als zeer ernstig. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Vast is komen te staan dat er op het bedrijf in totaal 1.365 dieren boven de norm werden gehouden, ten aanzien waarvan een geobjectiveerd winstbedrag wordt gehanteerd van € 3,- per dier. |
Zaaknummer:
TPPE 19/2012
Betrokkene:
[betrokkene]
[adres]
Datum:
1 oktober 2012
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD WEL 1229, naar aanleiding van een inspectie door een controleur van CoMore op 14 maart 2012 op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan [adres], dat op naam van [betrokkene] is geregistreerd onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 11 september 2012 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, maar is niet op de zitting verschenen, zodat verstek is verleend.
Ter zitting zijn verder verschenen de heer mr. R.B.R. Henke en de heer H.B.A. Hulsbergen, beide namens het PPE, en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.
Behandeling van de zaak:
Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordiger van het Productschap aangegeven dat op pagina 1 van de schriftelijke verklaring een fout is geslopen. Onder het kopje “Overtredingen” is abusievelijk vermeld dat in de stallen 1, 2 en 3 overtredingen zijn geconstateerd. Uit het berechtingsrapport en uit de overige tekst van de schriftelijke verklaring blijkt dat het gaat om de stallen 1 en 2. De woorden “en 3” dienen dus te worden geschrapt. De voorzitter van het Tuchtgerecht staat de wijziging toe, aangezien die niet ten nadele van de ondernemer is.
Het Tuchtgerecht heeft op 1 oktober 2012 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Op een leeftijd van 22 weken werden in de stallen 1 en 2 van het bedrijf van betrokkene respectievelijk 4.730 en 4.727 vleeskuikenouderdieren gehouden op een vloeroppervlakte van omgerekend 1.128 cm2 per vleeskuikenouderdier in stal 1 en 1.129 cm2 per vleeskuikenouderdier in stal 2.
Artikel 4, onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport is onder meer de volgende verklaring van betrokkene opgenomen, zakelijk weergegeven:
“Er bevinden zich dwergmoederdieren in de stallen (..). Deze (..) wegen maar 2,2 kilogram terwijl de normale moederdieren 3,7 kilogram wegen. Bij het ministerie van EL&I vallen deze dieren onder de diercategorie 301. Dat betekent dat ze doorgaan voor legmoederdieren. [Het is] noodzakelijk dat de regelgeving betreffende deze dieren wordt aangepast. Indien er minder dieren opgezet dienen te worden is het (…) economisch niet haalbaar en klimaattechnisch niet uitvoerbaar omdat het veel te koud wordt in de stallen.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Betrokkene heeft volgens de verklaring in het berechtingsrapport aangevoerd dat de regelgeving bij het ministerie van EL&I anders is dan bij het Productschap. Daarnaast stelt hij dat het economisch en klimaattechnisch niet haalbaar zou zijn zich te houden aan de welzijnsnorm van 1.300 cm2 per dier.
Het Productschap heeft ter zitting aangevoerd dat regelgeving wellicht niet eenduidig is, omdat regelgeving van verschillende instanties bestaat ten aanzien van verschillende onderwerpen. Waar de ondernemer aan refereert zijn milieunormen van het ministerie van EL&I. Wat betreft dierenwelzijn zijn er voor legmoederdieren geen aparte welzijnsnormen en deze vallen onder de normen voor vleeskuikenouderdieren. De normen zijn opgesteld in samenspraak met de NVP, de NOP en de Dierenbescherming. NVP en NOP hebben het niet nodig gevonden aparte nieuwe regels voor dwergmoederdieren te maken. De communicatie naar de sector over de regels betreffende het minimaal beschikbare vloeroppervlakte per dier is de laatste jaren duidelijk geweest, aldus het Productschap.
Het Tuchtgerecht merkt op dat de ondernemer te allen tijde verantwoordelijk is voor de juiste naleving van de regelgeving op zijn bedrijf. Het is een ondernemersbeslissing om dwergmoederdieren te gaan houden en het is dus ook zijn beslissing om dat op goede wijze te doen, zowel economisch, klimaattechnisch als inzake de welzijnsnormen.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder [UBN], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:
Het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak van 1.300 cm2 per dier in de stallen 1 en 2.
Dit levert op:
Overtreding van artikel 4 aanhef en onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.
Motivering van de tuchtrechtelijke maatregel:
Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer CBD WEL1229.
Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:
De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, zodat het welzijn van de dieren wordt gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. De verordening, in werking getreden in 2003, kent voor wat betreft de eisen aan vloeroppervlak een overgangstermijn tot 1 juni 2008.
Op 2 oktober 2008 zijn houders van vleeskuikenouderdieren door het PPE per brief op de inhoud van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 gewezen.
Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1.300 cm2 beschikbaar moet zijn, waarbij de peildatum is gesteld op een leeftijd van 22 weken.
In het berechtingsrapport wordt geconstateerd, dat in de stallen 1 en 2 op de genoemde peildatum van 22 weken gemiddeld per vleeskuikenouderdier 1.128 cm2 (in stal 1) en 1.129 cm2 (in stal 2) beschikbaar was. De minimum-oppervlaktegrens is aldus overschreden met een tekort van 172 cm2 (in stal 1) en 173 cm2 (in stal 2) per dier. Dat is een overschrijding van de norm in beide stallen van 15,1%. Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield in beide stallen.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat door de overschrijding van de norm het welzijn van alle dieren – en dus niet alleen van het teveel aan dieren per stal – is geschaad. In de stallen 1 en 2 waren in totaal 9.457 dieren geplaatst en dientengevolge hadden alle in die stal aanwezige dieren ruimte te weinig. Al deze dieren hebben geleden onder het tekort aan vloeroppervlak. De overtreding wordt aangemerkt als zeer ernstig.
Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen.
· Ten aanzien van het economisch voordeel stelt het Tuchtgerecht dat betrokkene mogelijk
economisch voordeel heeft gehad, doordat meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet.
Het Tuchtgerecht beoogt dit economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat werd gehouden op het gehele bedrijf afgezet tegen het maximale aantal dieren dat op het bedrijf gehouden mag worden.
Afgezet tegen het totale vloeroppervlak op het bedrijf mogen op het totale bedrijf 8.092 dieren gehouden worden. Ten tijde van de controle bevonden zich in de stallen 1en 2 in totaal 9.457 dieren.
Het Tuchtgerecht gaat er in deze zaak bij de schatting van het economisch voordeel derhalve van uit dat op het bedrijf in totaal 1.365 dieren boven de norm werden gehouden, ten aanzien waarvan een geobjectiveerd winstbedrag wordt gehanteerd van € 3,- per dier.
Bij het bepalen van de prijs per dier heeft het Tuchtgerecht zich gebaseerd op een publicatie van KWIN-Veehouderij (Kwantitatieve informatie voor de Veehouderij) van Livestock Research te Wageningen. Van de daar genoemde zgn. ‘voerwinst’ is een percentage arbeids-, onroerend goed- en overige kosten afgetrokken om te komen tot een geschatte reeële winst per dier.
· Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm telt het feit dat het welzijn van alle
dieren in de stallen 1 en 2 in het geding is gekomen. Dat is een zeer ernstig feit en het
Tuchtgerecht legt ook hiervoor een geldboete op.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van kleine omvang en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het Tuchtgerecht legt de geldboete deels voorwaardelijk op.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene – gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
Een geldboete van € 4.900 (zegge: vierduizend negenhonderd euro), waarvan € 450 (zegge: vierhonderd vijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode van twee jaar niet door betrokkene aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 of een andere bepaling over dierenwelzijn in de pluimveehouderij mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mevrouw mr. W.N. Everts, voorzitter en de heren P. Vingerling en mr. drs. H. Lommers, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.