ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0166 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE1612
ECLI: | ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0166 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-10-2012 |
Datum publicatie: | 04-10-2012 |
Zaaknummer(s): | TPPE1612 |
Onderwerp: | Dierenwelzijn |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Betreft het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in stal 1 en 2. In totaal 14.638 vleeskuikenouderdieren hebben omgerekend per dier een vloeroppervlak van 1.259,9 cm2 per vleeskuikenouderdier in stal 1 en 1.239,6 per vleeskuikenouderdier in stal 2 gehad in plaats van de vereiste 1.300 cm2. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij – door de afnameplicht bij de opfokker – meer dieren heeft gekregen dan hij had besteld. Het Tuchtgerecht oordeelt dat de ondernemer te allen tijde verantwoordelijk is voor de juiste naleving van de regelgeving op zijn bedrijf. Welke afspraken hij maakt met de opfokker komt voor zijn rekening en risico. Door teveel dieren aan te nemen neemt betrokkene het risico dat de welzijnsnormen worden overschreden. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht oordeelt dat in deze zaak betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft behaald, aangezien vast is komen te staan dat er op het bedrijf in totaal 566 dieren boven de norm werden gehouden, ten aanzien waarvan een geobjectiveerd winstbedrag wordt gehanteerd van € 3,- per dier. Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm telt het feit dat het welzijn van alle dieren in stal 1 en 2 in het geding is gekomen. Dat is een ernstig feit en het Tuchtgerecht legt hiervoor een geldboete op, deels voorwaardelijk. |
TPPE 16/2012
Betrokkene:
[bedrijfsnaam] V.O.F.
[adres]
Datum:
1 oktober 2012
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD WEL 1226, naar aanleiding van een inspectie door een controleur van CoMore op 8 juni 2012 op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan [adres], dat op naam van [bedrijfsnaam] V.O.F. is geregistreerd onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 11 september 2012 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting zijn verschenen de heer [betrokkene], geboren [1940] te [geboorteplaats], wonende aan [adres] (hierna: betrokkene) en de heer [naam], adviseur van betrokkene.
Ter zitting zijn verder verschenen de heer mr. R.B.R. Henke en de heer H.B.A. Hulsbergen, beide namens het PPE, en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.
Het Tuchtgerecht heeft op 1 oktober 2012 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Op een leeftijd van 22 weken werden in de stallen 1 en 2 van het bedrijf van betrokkene in totaal 14.638 vleeskuikenouderdieren gehouden op een vloeroppervlakte van omgerekend 1.259,9 cm2 per vleeskuikenouderdier in stal 1 en 1.239,6 per vleeskuikenouderdier in stal 2.
Artikel 4, onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport is onder meer de volgende verklaring van betrokkene opgenomen, zakelijk weergegeven:
“Ik ben het eens met de geconstateerde oppervlaktes en aantallen kippen. Het lukt niet altijd om de juiste aantallen op te zetten. Er is een afnameplicht van teveel geleverde dieren van de opfokker. Ik zal er in de toekomst minder bestellen.”
Tijdens de zitting heeft betrokkene verklaard dat hij meer dieren heeft gekregen dan hij had besteld. Hij had er 14.000 besteld en kreeg er meer. Hij zit vast aan de opfok van de moederdieren, die zijn behoorlijk prijzig. Door de afnameplicht weet hij van tevoren nooit precies hoeveel hij krijgt.
Daarnaast heeft betrokkene ter zitting nog aangegeven dat er na een dag of vier altijd een selectie plaatsvindt en dat er na die selectie 188 dieren minder waren, per stal ongeveer 90. Hoewel er dan nog steeds teveel kippen waren, moet het aantal in ieder geval minder zijn, aldus betrokkene.
Bewijs en verwijtbaarheid:
Betrokkene heeft aangevoerd dat hij – door de afnameplicht bij de opfokker – meer dieren heeft gekregen dan hij had besteld. Het Tuchtgerecht oordeelt dat de ondernemer te allen tijde verantwoordelijk is voor de juiste naleving van de regelgeving op zijn bedrijf. Welke afspraken hij maakt met de opfokker komt voor zijn rekening en risico. Door teveel dieren aan te nemen neemt betrokkene het risico dat de welzijnsnormen worden overschreden.
Betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat het teveel aan dieren kleiner was dan in het berechtingsrapport aangegeven. Dit verweer wordt door het Tuchtgerecht verworpen. Het Tuchtgerecht gaat uit van de controlegegevens die in het rapport staan, waarvan de ondernemer zelf in het rapport verklaart: “Ik ben het eens met de geconstateerde oppervlaktes en aantallen kippen”. Ter zitting heeft betrokkene ook nog eens bevestigd die uitspraak zo te hebben gedaan. Los daarvan heeft hij een mogelijk verschil van circa 180 dieren niet onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van een schriftelijk stuk waaruit een en ander zou blijken. Het Tuchtgerecht gaat bij zijn beoordeling dus uit van de aantallen genoemd in het berechtingsrapport.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder [UBN], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:
Het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak van 1.300 cm2 per dier in de stallen 1 en 2.
Dit levert op:
Overtreding van artikel 4 aanhef en onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.
Motivering van de tuchtrechtelijke maatregel:
Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer CBD WEL1226 en van de verklaring van betrokkene ter terechtzitting.
Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:
De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, zodat het welzijn van de dieren wordt gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. De verordening, in werking getreden in 2003, kent voor wat betreft de eisen aan vloeroppervlak een overgangstermijn tot 1 juni 2008.
Op 2 oktober 2008 zijn houders van vleeskuikenouderdieren door het PPE per brief op de inhoud van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 gewezen.
Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1.300 cm2 beschikbaar moet zijn, waarbij de peildatum is gesteld op een leeftijd van 22 weken.
In het berechtingsrapport wordt geconstateerd, dat in de stallen 1 en 2 op de genoemde peildatum van 22 weken gemiddeld per vleeskuikenouderdier 1.259,9 cm2 respectievelijk 1.239,6 cm2 beschikbaar was. De minimum-oppervlaktegrens is aldus overschreden met 40 cm2 (in stal 1) en 60 cm2 (in stal 2) per dier. Dat is een overschrijding van de norm met respectievelijk 3,2% en 4,8%. Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield in de beide stallen. Dat de aantallen dieren in de periode daarna kunnen zijn gewijzigd doet daar niet aan af, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, waarvan in deze zaak echter niet is gebleken.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat door de overschrijding van de norm het welzijn van alle dieren – en dus niet alleen van het teveel aan dieren per stal – is geschaad. In stal 1 en 2 waren in totaal 14.638 dieren geplaatst en dientengevolge hadden alle in die stal aanwezige dieren ruimte te weinig. Al deze dieren hebben geleden onder het tekort aan vloeroppervlak. De overtreding wordt aangemerkt als zeer ernstig.
Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen.
- Ten aanzien van het economisch voordeel stelt het Tuchtgerecht dat betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft gehad, doordat meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet. Het Tuchtgerecht beoogt dit economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat werd gehouden op het gehele bedrijf afgezet tegen het maximale aantal dieren dat op het bedrijf gehouden mag worden. Het Tuchtgerecht gaat er in deze zaak bij de schatting van het economisch voordeel van uit dat op het bedrijf in totaal 566 dieren boven de norm werden gehouden, ten aanzien waarvan een geobjectiveerd winstbedrag wordt gehanteerd van € 3,- per dier.
Bij het bepalen van de prijs per dier heeft het Tuchtgerecht zich gebaseerd op een publicatie van KWIN-Veehouderij (Kwantitatieve informatie voor de Veehouderij) van Livestock Research te Wageningen. Van de daar genoemde zgn. ‘voerwinst’ is een percentage arbeids-, onroerendgoed- en overige kosten afgetrokken om te komen tot een geschatte reeële winst per dier.
- Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm telt het feit dat het welzijn van alle dieren in de stallen 1 en 2 in het geding is gekomen. Dat is een zeer ernstig feit en het Tuchtgerecht legt ook hiervoor een geldboete op.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van kleine omvang en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het Tuchtgerecht legt de geldboete deels voorwaardelijk op.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene – gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
Een geldboete van € 2.300 (zegge: tweeduizend driehonderd euro), waarvan € 300 (zegge: driehonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode van twee jaar niet door betrokkene aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 of een andere bepaling over dierenwelzijn in de pluimveehouderij mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mevrouw mr. W.N. Everts, voorzitter en de heren P. Vingerling en mr. drs. H. Lommers, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.