ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0165 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE1512
ECLI: | ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0165 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-10-2012 |
Datum publicatie: | 04-10-2012 |
Zaaknummer(s): | TPPE1512 |
Onderwerp: | Dierenwelzijn |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Betreft het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in stal 1. 9.825 vleeskuikenouderdieren hebben omgerekend per dier een vloeroppervlak van 1.071 cm2 gehad in plaats van de vereiste 1.300 cm2. Betrokkene heeft aangevoerd dat de regelgeving niet eenduidig is. Voor de mestwetgeving worden de dieren aangemerkt al legouderdieren en voor de welzijnsnormen zijn het vleeskuikenouderdieren. Daarnaast stelt de ondernemer dat een te lage bezetting in de winter voor een te lage temperatuur in de stal zorgt. Het Productschap heeft ter zitting aangevoerd dat regelgeving wellicht niet eenduidig is, omdat regelgeving van verschillende instanties bestaat ten aanzien van verschillende onderwerpen. Wat betreft dierenwelzijn zijn er voor legmoederdieren geen aparte welzijnsnormen en deze vallen onder de normen voor vleeskuikenouderdieren. De normen zijn opgesteld in samenspraak met de NVP, de NOP en de Dierenbescherming. Het Tuchtgerecht merkt op dat de ondernemer te allen tijde verantwoordelijk is voor de juiste naleving van de regelgeving op zijn bedrijf. Het is een ondernemersbeslissing om dwergmoederdieren te gaan houden en het is dus ook zijn beslissing om dat op goede wijze te doen, zowel (onder andere) klimaattechnisch als inzake de welzijnsnormen. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht oordeelt dat in deze zaak betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft behaald, aangezien vast is komen te staan dat er op het bedrijf in totaal 1.733 dieren boven de norm werden gehouden, ten aanzien waarvan een geobjectiveerd winstbedrag wordt gehanteerd van € 3,- per dier. Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm telt het feit dat het welzijn van alle dieren in stal 1 in het geding is gekomen. Dat is een ernstig feit en het Tuchtgerecht legt hiervoor een geldboete op, deels voorwaardelijk. |
Zaaknummer:
TPPE 15/2012
Betrokkene:
Pluimveebedrijf [bedrijfsnaam] C.V.
[adres]
Datum:
1 oktober 2012
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD WEL 1225, naar aanleiding van een inspectie door een controleur van CoMore op 25 juni 2012 op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan de [adres], dat op naam van Pluimveebedrijf [bedrijfsnaam] C.V. is geregistreerd onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 11 september 2012 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Betrokkene is behoorlijk en tijdig bij aangetekende brief opgeroepen, maar is niet op de zitting verschenen, zodat verstek is verleend.
Ter zitting zijn verder verschenen de heer mr. R.B.R. Henke en de heer H.B.A. Hulsbergen, beide namens het PPE, en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.
Het Tuchtgerecht heeft op 1 oktober 2012 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Op een leeftijd van 22 weken werden in stal 1 van het bedrijf van betrokkene 9.825 vleeskuikenouderdieren gehouden op een vloeroppervlakte van omgerekend 1.071 cm2 per vleeskuikenouderdier.
Artikel 4, onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport is onder meer de volgende verklaring van betrokkene opgenomen, zakelijk weergegeven:
“De regelgeving is niet eenduidig. Voor de mestwet zijn het legouderdieren en voor “welzijn” zijn het vleeskuikenouderdieren. (…) Een te lage bezetting zorgt in de winter voor een te lage temperatuur in de stal waardoor de dieren bij elkaar kruipen. Ik ben uitgegaan van legouderdieren en heb daarbij het optimum gezocht voor het welzijn. (…) Ik was mij van geen kwaad bewust.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Betrokkene heeft volgens de verklaring in het berechtingsrapport aangevoerd dat de regelgeving niet eenduidig is. Voor de mestwetgeving worden de dieren aangemerkt al legouderdieren en voor de welzijnsnormen zijn het vleeskuikenouderdieren. Daarnaast stelt de ondernemer dat een te lage bezetting in de winter voor een te lage temperatuur in de stal zorgt.
Het Productschap heeft ter zitting aangevoerd dat regelgeving wellicht niet eenduidig is, omdat regelgeving van verschillende instanties bestaat ten aanzien van verschillende onderwerpen. Wat betreft dierenwelzijn zijn er voor legmoederdieren geen aparte welzijnsnormen en deze vallen onder de normen voor vleeskuikenouderdieren. De normen zijn opgesteld in samenspraak met de NVP, de NOP en de Dierenbescherming. NVP en NOP hebben het niet nodig gevonden aparte nieuwe regels voor dwergmoederdieren te maken. De communicatie naar de sector over de regels betreffende het minimaal beschikbare vloeroppervlakte per dier is de laatste jaren duidelijk geweest, aldus het Productschap.
Het Tuchtgerecht merkt op dat de ondernemer te allen tijde verantwoordelijk is voor de juiste naleving van de regelgeving op zijn bedrijf. Het is een ondernemersbeslissing om dwergmoederdieren te gaan houden en het is dus ook zijn beslissing om dat op goede wijze te doen, zowel (onder andere) klimaattechnisch als inzake de welzijnsnormen.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder [UBN], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:
Het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak van 1.300 cm2 per dier in stal 1.
Dit levert op:
Overtreding van artikel 4 aanhef en onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.
Motivering van de tuchtrechtelijke maatregel:
Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer CBD WEL1225.
Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:
De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, zodat het welzijn van de dieren wordt gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. De verordening, in werking getreden in 2003, kent voor wat betreft de eisen aan vloeroppervlak een overgangstermijn tot 1 juni 2008.
Op 2 oktober 2008 zijn houders van vleeskuikenouderdieren door het PPE per brief op de inhoud van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 gewezen.
Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1.300 cm2 beschikbaar moet zijn, waarbij de peildatum is gesteld op een leeftijd van 22 weken.
In het berechtingsrapport wordt geconstateerd, dat in stal 1 op de genoemde peildatum van 22 weken gemiddeld per vleeskuikenouderdier 1.071 cm2 beschikbaar was. De minimum-oppervlaktegrens is aldus overschreden met een tekort van 229 cm2 per dier. Dat is een overschrijding van de norm van 21,4%. Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat door de overschrijding van de norm het welzijn van alle dieren – en dus niet alleen van het teveel aan dieren per stal – is geschaad. In stal 1 waren in totaal 9.825 dieren geplaatst en dientengevolge hadden alle in die stal aanwezige dieren ruimte te weinig. Al deze dieren hebben geleden onder het tekort aan vloeroppervlak. De overtreding wordt aangemerkt als zeer ernstig.
Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen.
· Ten aanzien van het economisch voordeel stelt het Tuchtgerecht dat betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft gehad, doordat meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet. Het Tuchtgerecht beoogt dit economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat werd gehouden op het gehele bedrijf afgezet tegen het maximale aantal dieren dat op het bedrijf gehouden mag worden. Afgezet tegen het totale vloeroppervlak op het bedrijf mogen op het totale bedrijf 8.092 dieren gehouden worden. Ten tijde van de controle bevonden zich in stal 1 in totaal 9.825 dieren.
Het Tuchtgerecht gaat er in deze zaak bij de schatting van het economisch voordeel derhalve van uit dat op het bedrijf in totaal 1.733 dieren boven de norm werden gehouden, ten aanzien waarvan een geobjectiveerd winstbedrag wordt gehanteerd van € 3,- per dier. Bij het bepalen van de prijs per dier heeft het Tuchtgerecht zich gebaseerd op een publicatie van KWIN-Veehouderij (Kwantitatieve informatie voor de Veehouderij) van Livestock Research te Wageningen. Van de daar genoemde zgn. ‘voerwinst’ is een percentage arbeids-, onroerend goed- en overige kosten afgetrokken om te komen tot een geschatte reeële winst per dier.
· Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm telt het feit dat het welzijn van alle dieren in stal 1 in het geding is gekomen. Dat is een zeer ernstig feit en het
Tuchtgerecht legt ook hiervoor een geldboete op.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van kleine omvang en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het Tuchtgerecht legt de geldboete deels voorwaardelijk op.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene – gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
Een geldboete van € 5.650 (zegge: vijfduizend zeshonderd vijftig euro), waarvan € 225 (zegge: tweehonderd vijfentwintig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode van twee jaar niet door betrokkene aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 of een andere bepaling over dierenwelzijn in de pluimveehouderij mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mevrouw mr. W.N. Everts, voorzitter en de heren P. Vingerling en mr. drs. H. Lommers, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.