ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0164 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE1412
ECLI: | ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0164 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-10-2012 |
Datum publicatie: | 04-10-2012 |
Zaaknummer(s): | TPPE1412 |
Onderwerp: | Dierenwelzijn |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Betreft het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in stal 1. 6.519 vleeskuikenouderdieren hebben omgerekend per dier een vloeroppervlak van 1.243 cm2 gehad in plaats van de vereiste 1.300 cm2. Het verweer van betrokkene dat hij na aftrek van 100 afgevoerde hanen op een leeftijd van 24,5 week zou uitkomen op 1.262 cm2 per dier houdt geen stand. Het Tuchtgerecht oordeelt dat de onderzoeksnorm 22 weken is en dat op dat moment geteld is, inclusief de hanen. De ondernemer is te allen tijde verantwoordelijk voor de juiste naleving van de regelgeving op zijn bedrijf. Door teveel dieren in de stallen te zetten, ook al is dit naar de mening van betrokkene voor een korte periode, neemt betrokkene het risico dat de welzijnsnormen worden overschreden. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht oordeelt dat in deze zaak betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft behaald, aangezien vast is komen te staan dat er op het totale bedrijf meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet. Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm telt het feit dat het welzijn van alle dieren in stal 1 in het geding is gekomen. Dat is een ernstig feit en het Tuchtgerecht legt hiervoor een geldboete op, deels voorwaardelijk. |
Zaaknummer:
TPPE 14/2012
Betrokkene:
Pluimveebedrijf [bedrijfsnaam]
[adres]
Datum:
1 oktober 2012
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD WEL 1224, naar aanleiding van een inspectie door een controleur van CoMore op 22 juni 2012 op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan [adres], dat op naam van Pluimveebedrijf [bedrijfsnaam] is geregistreerd onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 11 september 2012 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren [1976] te [geboorteplaats], wonende aan [adres] (hierna: betrokkene).
Ter zitting zijn verder verschenen de heer mr. R.B.R. Henke en de heer H.B.A. Hulsbergen, beide namens het PPE, en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.
Het Tuchtgerecht heeft op 1 oktober 2012 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Op een leeftijd van 22 weken werden in stal 1 van het bedrijf van betrokkene in totaal 6.519 vleeskuikenouderdieren gehouden op een vloeroppervlakte van omgerekend 1.243 cm2 per vleeskuikenouderdier.
Artikel 4, onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport is onder meer de volgende verklaring van betrokkene opgenomen, zakelijk weergegeven:
“Alle dieren die opgefokt zijn op het opfokbedrijf (…) zijn ook daadwerkelijk geplaatst. Dat was inclusief 11% hanen, waarvan er 100 stuks zijn afgevoerd op een leeftijd van 24,5 weken. De beschikbare vloeroppervlakte zou na aftrek van deze afgevoerde hanen uitkomen op 1.262 cm2 per dier.
Indien alleen het toegestane aantal dieren opgezet zou worden, zou dit betekenen dat een aantal dieren gedood zou moeten worden. Dat is geen optie geweest.”
Tijdens de zitting heeft betrokkene nog verklaard dat de stal bij het nameten smaller was dan hij dacht. Het was toen de eerste keer dat het echt met een laser nagemeten is. “Wat je op papier hebt (en waar je vergunning voor hebt) is anders dan de werkelijkheid. Dus nu weet ik precies wat ik op mag zetten en er komen ook niet meer dieren in, dat heb ik ook gezegd tegen de opfokorganisatie.”
Bewijs en verwijtbaarheid:
Betrokkene heeft aangevoerd dat hij na aftrek van 100 afgevoerde hanen op een leeftijd van 24,5 week zou uitkomen op 1.262 cm2 per dier. Het Tuchtgerecht oordeelt dat de onderzoeksnorm 22 weken is en dat op dat moment geteld is, inclusief de 350 hanen. De ondernemer is te allen tijde verantwoordelijk voor de juiste naleving van de regelgeving op zijn bedrijf. Door teveel dieren in de stallen te zetten, ook al is dit naar de mening van betrokkene voor een korte periode, neemt betrokkene het risico dat de welzijnsnormen worden overschreden.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder [UBN], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:
Het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak van 1.300 cm2 per dier in stal 1.
Dit levert op:
Overtreding van artikel 4 aanhef en onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.
Motivering van de tuchtrechtelijke maatregel:
Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer CBD WEL1224 en van de verklaring van betrokkene ter terechtzitting.
Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:
De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, zodat het welzijn van de dieren wordt gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. De verordening, in werking getreden in 2003, kent voor wat betreft de eisen aan vloeroppervlak een overgangstermijn tot 1 juni 2008.
Op 2 oktober 2008 zijn houders van vleeskuikenouderdieren door het PPE per brief op de inhoud van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 gewezen.
Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1.300 cm2 beschikbaar moet zijn, waarbij de peildatum is gesteld op een leeftijd van 22 weken.
In het berechtingsrapport wordt geconstateerd en door betrokkene is niet bestreden, dat in stal 1 op de genoemde peildatum van 22 weken gemiddeld per vleeskuikenouderdier 1.243 cm2 beschikbaar was. De minimum-oppervlaktegrens is aldus overschreden met een tekort van 57 cm2 per dier. Dat is een overschrijding van de norm met 4,6%. Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield op de beschikbare ruimte in de stal.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat door de overschrijding van de norm het welzijn van alle dieren – en dus niet alleen van het teveel aan dieren per stal – is geschaad. In stal 1 waren op de peildatum in totaal 6.519 dieren geplaatst en dientengevolge hadden alle in die stal aanwezige dieren ruimte te weinig. Al deze dieren hebben geleden onder het tekort aan vloeroppervlak. De overtreding wordt aangemerkt als zeer ernstig. Dat de aantallen dieren in de periode daarna kunnen zijn verminderd doet daar niet aan af, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, waarvan in deze zaak echter niet is gebleken.
Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen.
- Ten aanzien van het economisch voordeel stelt het Tuchtgerecht dat betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft gehad, doordat meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet. Het Tuchtgerecht beoogt dit economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat werd gehouden op het gehele bedrijf afgezet tegen het maximale aantal dieren dat op het bedrijf gehouden mag worden. Het totale vloeroppervlak op het bedrijf is volgens de gegevens uit het berechtingsrapport 810 m2 (stal 1) + 893 m2 (stal 2) + 893 m2 (stal 3) = 2.596 m2. Dat betekent dat op het totale bedrijf 19.761 dieren gehouden mogen worden. Ten tijde van de controle bevonden zich in stal 1, 2 en 3 respectievelijk 6.519, 6.849 en 6.849 dieren, een totaal van 20.217 dieren.
Het Tuchtgerecht gaat er in deze zaak bij de schatting van het economisch voordeel derhalve van uit dat op het bedrijf in totaal 248 dieren boven de norm werden gehouden, waarbij een geobjectiveerd bedrag wordt gehanteerd van € 3,- per dier.
Bij het bepalen van de prijs per dier heeft het Tuchtgerecht zich gebaseerd op een publicatie van KWIN-Veehouderij (Kwantitatieve informatie voor de Veehouderij) van Livestock Research te Wageningen. Van de daar genoemde zgn. ‘voerwinst’ is een percentage arbeids-, onroerend goed- en overige kosten afgetrokken om te komen tot een geschatte reeële winst per dier.
- Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm telt het feit dat het welzijn van alle dieren in stal 1 in het geding is gekomen. Dat is een zeer ernstig feit en het Tuchtgerecht legt hiervoor een geldboete op.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met de constructieve houding van de ondernemer ten aanzien van de werkelijke grootte van de stal en zijn afspraak met de opfokorganisatie voortaan niet meer teveel dieren af te nemen. Ook houdt het Tuchtgerecht rekening met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van kleinere omvang en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het Tuchtgerecht legt de geldboete deels voorwaardelijk op.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene – gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
Een geldboete van € 1.100 (zegge: duizend eenhonderd euro), waarvan € 200 (zegge: tweehonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode van twee jaar niet door betrokkene aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 of een andere bepaling over dierenwelzijn in de pluimveehouderij mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mevrouw mr. W.N. Everts, voorzitter en de heren P. Vingerling en mr. drs. H. Lommers, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.