ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0163 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE1312

ECLI: ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0163
Datum uitspraak: 01-10-2012
Datum publicatie: 04-10-2012
Zaaknummer(s): TPPE1312
Onderwerp: Dierenwelzijn
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: Betreft het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in stal 1, 4 en 5. De vleeskuikenouderdieren hebben omgerekend per dier een vloeroppervlak van respectievelijk 1.134 cm2 (stal 1), 1.264 cm2 (stal 4) en 1.240 cm2 (stal 5) gehad . Artikel 4, onder a., van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is. Ter zitting is aangevoerd dat op de leeftijd van 24 weken bij het bedrijf van betrokkene 600 hennen zijn weggehaald en naar de slachterij gebracht, waardoor op het bedrijf geen sprake meer is geweest van economisch voordeel. Het Tuchtgerecht constateert dat de onderzoeksnorm 22 weken is en dat er op dat moment geteld wordt. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Daarbij gaat het Tuchtgerecht uit van het totaal aantal dieren dat werd gehouden op het gehele bedrijf afgezet tegen het maximale aantal dieren dat op het bedrijf gehouden mag worden. In deze zaak oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft behaald, aangezien vast is komen te staan dat de minimum-oppervlaktegrens is overschreden met 6,5% (in stal 1), 2,9% (in stal 4) en 4,8% (in stal 5). Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield op de beschikbare ruimte in de stal, waarbij als geobjectiveerd winstbedrag € 3,- per dier wordt gehanteerd. Het Tuchtgerecht houdt rekening met het feit, dat de ondernemer door ziekte ongeveer 20% verlies heeft gehad op het totale bedrijf. Zodoende zal van de 1.261 dieren die teveel op het bedrijf waren, ook ongeveer 20% verloren zijn gegaan. Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm oordeelt het Tuchtgerecht dat, door de overschrijding van de norm, het welzijn van alle dieren in de stallen 1, 4 en 5 is geschaad. Dat is een ernstig feit en het Tuchtgerecht legt hiervoor een geldboete op, deels voorwaardelijk.

Zaaknummer:

TPPE 13/2012

Betrokkene:

Pluimveebedrijf [bedrijfsnaam] B.V.

[adres]

Datum:

1 oktober 2012

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD WEL 1222, naar aanleiding van een inspectie door een controleur van CoMore op 1 juni 2012 op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan [adres], dat op naam van Pluimveebedrijf [bedrijfsnaam] is geregistreerd onder [UBN].

Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 11 september 2012 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.

Ter terechtzitting zijn verschenen de heer [betrokkene], geboren [1967] te [geboorteplaats], wonende aan [adres] (hierna: betrokkene) en de heer [naam] van het bedrijf Spoormans NV uit Arendonk (B.), leverancier van de hennen van [bedrijfsnaam] B.V.

Ter zitting zijn verder verschenen de heer mr. R.B.R. Henke en de heer H.B.A. Hulsbergen, beide namens het PPE, en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.

Het Tuchtgerecht heeft op 1 oktober 2012 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Op een leeftijd van 22 weken werden 4.917 vleeskuikenouderdieren gehouden in stal 1 van het bedrijf van betrokkene, 12.142 dieren in stal 4 en 14.996 dieren in stal 5, op een vloeroppervlakte per dier van respectievelijk 1.134 cm2 (stal 1), 1.264 cm2 (stal 4) en 1.240 cm2 (stal 5).

Artikel 4, onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is.

Verklaring van betrokkene:

In het berechtingsrapport is onder meer de volgende verklaring van betrokkene opgenomen, zakelijk weergegeven:

“Er zijn door de opfokorganisatie meer dieren geleverd (…) dan er besteld waren omdat er in voorgaande jaren telkens te weinig dieren geleverd zijn als gevolg van grote uitval bij het opfokbedrijf. Bovendien zijn er extra hanen geleverd welke op een leeftijd van 24 weken overgeplaatst zijn naar een ander vermeerderingsbedrijf. Dit waren 1.000 stuks. Daarnaast is er betreffende dit koppel extreem veel uitval geweest (20%).”

Tijdens de zitting hebben betrokkene en diens leverancier nog verklaard dat betrokkene aan de leverancier (opfokorganisatie) had verzocht hem ditmaal te leveren wat hij had gevraagd. “Toen er werd geleverd was het teveel. We hebben daar samen met de opfokorganisatie een oplossing voor gezocht. Dat duurde even, omdat de papieren daarvoor in orde moesten worden gemaakt; de leverancier is Belgisch, dus terugname betekent export Nederland-België. Met 24 weken hebben we het teveel kunnen terugsturen. Maar dat was dus niet precies op dat peilmoment van 22 weken.”

Daarnaast verklaart betrokkene ook nog te maken te hebben gehad met de ziekte blackhead op het bedrijf. Dat heeft een uitval van ongeveer 20% teweeggebracht over alle stallen. Betrokkene brengt een document in, afkomstig van DAMB, Dierenartsen Midden Brabant, gedateerd 28 augustus 2012 waarin de veterinaire problemen rondom het opgezette koppel uiteen worden gedaan. Dit document wordt bij de stukken van de zaak gevoegd.

Bewijs en verwijtbaarheid:

De leverancier van betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat hij op de leeftijd van 24 weken bij het bedrijf van betrokkene 600 hennen heeft weggehaald en naar de slachterij gebracht, waardoor op het bedrijf geen sprake meer is geweest van economisch voordeel. Het Tuchtgerecht constateert dat de onderzoeksnorm 22 weken is en dat er op dat moment geteld is, inclusief de 600 hennen. Echter, door de moeite die betrokkene vanaf het moment van levering heeft gedaan en die ter zitting gestaafd is door de verklaring van zijn opfokker, mede in aanmerking genomen het feit dat terugname niet direct mogelijk was in verband met de benodigde exportpapieren, oordeelt het Tuchtgerecht dat de 600 hennen in dit specifieke geval niet meegewogen zullen worden.

Het Tuchtgerecht gaat er voorts vanuit dat, gestaafd door een overlegde schriftelijke veterinaire verklaring, er op het bedrijf van betrokkene door ziekte ongeveer 20% uitval is geweest. Hierna zal worden aangegeven in welke mate dit feit heeft meegewogen bij het bepalen van het te ontnemen economisch voordeel van de overtreding.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat, op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder UBN 1410259, de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:

Het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak van 1.300 cm2 per dier in de stallen 1, 4 en 5.

Dit levert op:

Overtreding van artikel 4 aanhef en onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.

Motivering van de tuchtrechtelijke maatregel:

Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer CBD WEL1224 en van de verklaring van betrokkene en diens leverancier ter terechtzitting.

Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:

De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, zodat het welzijn van de dieren wordt gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. De verordening, in werking getreden in 2003, kent voor wat betreft de eisen aan vloeroppervlak een overgangstermijn tot 1 juni 2008.

Op 2 oktober 2008 zijn houders van vleeskuikenouderdieren door het PPE per brief op de inhoud van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 gewezen.

Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1.300 cm2 beschikbaar moet zijn, waarbij de peildatum is gesteld op een leeftijd van 22 weken.

In het berechtingsrapport wordt geconstateerd, dat in de stallen 1,4 en 5 op de genoemde peildatum van 22 weken gemiddeld per vleeskuikenouderdier te weinig ruimte beschikbaar was.

De facto was er sprake van een overschrijding van de norm met respectievelijk 6,5% (in stal 1, gecorrigeerd met de reeds door betrokkene zelf 600 afgevoerde hennen), 2,9% (in stal 4) en 4,8% (in stal 5). Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield op de beschikbare ruimte in de stal.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat door de overschrijding van de norm het welzijn van alle dieren – en dus niet alleen van het teveel aan dieren per stal – is geschaad. In stal 1 waren in totaal 4.917 dieren minus 600 hennen geplaatst en dientengevolge hadden alle 4.317 in die stal aanwezige dieren ruimte te weinig. In stal 4 hadden alle 12.142 in die stal aanwezige dieren ruimte te weinig. In stal 5 hadden alle 14.996 in die stal aanwezige dieren ruimte te weinig. Al deze dieren hebben geleden onder het tekort aan vloeroppervlak. De overtreding wordt aangemerkt als zeer ernstig.

Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen.

- Ten aanzien van het economisch voordeel stelt het Tuchtgerecht voorop dat betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft gehad, doordat meer dieren werden gehouden dan de welzijnsnorm toeliet.

Het Tuchtgerecht beoogt dit economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat werd gehouden op het gehele bedrijf afgezet tegen het maximale aantal dieren dat op het bedrijf gehouden mag worden.

Afgezet tegen het totale vloeroppervlak op het bedrijf mogen op het totale bedrijf 48.663 dieren gehouden worden. Ten tijde van de controle bevonden zich in de stallen 1 t/m 5 in totaal 49.924 dieren (exclusief de eeder genoemde 600 hennen).

Het Tuchtgerecht gaat er in deze zaak bij de schatting van het economisch voordeel derhalve van uit dat op het bedrijf in totaal 1.261 dieren boven de norm werden gehouden.

Het Tuchtgerecht houdt in het bijzonder rekening met het feit, dat de ondernemer door ziekte ongeveer 20% verlies heeft gehad op het totale bedrijf. Zodoende zal van de 1.261 dieren die teveel op het bedrijf waren, ook ongeveer 20% verloren zijn gegaan. Het Tuchtgerecht neemt dan ook 80% van dat aantal als uitgangspunt bij zijn verdere bepaling van het te ontnemen economisch voordeel.

Daarbij heeft het Tuchtgerecht zeker begrip voor de moeilijke situatie waarin de ondernemer zich heeft bevonden door de ziekte op zijn bedrijf. Tevens oordeelt het Tuchtgerecht dat het economisch nadeel van ziekte op zichzelf valt onder het ondernemingsrisico. Bovendien zou deze financiële tegenslag als gevolg van de ziekte nog groter zijn geweest, als de ondernemer niet bij aanvang teveel dieren had gehad.

Het Tuchtgerecht komt, alles in aanmerking nemend, tot een teveel aan dieren van afgerond 1.000 stuks, ten aanzien waarvan een geobjectiveerd winstbedrag wordt gehanteerd van € 3,- per dier.

Bij het bepalen van de prijs per dier heeft het Tuchtgerecht zich gebaseerd op een publicatie van KWIN-Veehouderij (Kwantitatieve informatie voor de Veehouderij) van Livestock Research te Wageningen. Van de daar genoemde zgn. ‘voerwinst’ is een percentage arbeids-, onroerend goed- en overige kosten afgetrokken om te komen tot een geschatte reeële winst per dier.

- Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm telt het feit dat het welzijn van alle dieren in de stallen 1,4 en 5 in het gedrang is gekomen. Dat is een zeer ernstig feit en het Tuchtgerecht legt hiervoor een geldboete op.

Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met de constructieve houding van de ondernemer ter terechtzitting en zijn inspanningen ten aanzien van het weghalen van het teveel aan dieren op zijn bedrijf. Ook houdt het Tuchtgerecht rekening met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van gemiddelde omvang en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het Tuchtgerecht legt de geldboete deels voorwaardelijk op.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene – gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Beslissing:

Een geldboete van € 4.500 (zegge: vierduizend vijfhonderd euro), waarvan € 750 (zegge: zevenhonderd vijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Indien binnen deze periode van twee jaar niet door betrokkene aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 of een andere bepaling over dierenwelzijn in de pluimveehouderij mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door mevrouw mr. W.N. Everts, voorzitter en de heren P. Vingerling en mr. drs. H. Lommers, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.