ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0158 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE1012
ECLI: | ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0158 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-07-2012 |
Datum publicatie: | 16-07-2012 |
Zaaknummer(s): | TPPE1012 |
Onderwerp: | Dierenwelzijn |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Betreft het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in stal 3. 6.600 vleeskuikenouderdieren hebben omgerekend per dier een vloeroppervlak van 1.236 cm2 gehad. Artikel 4, onder a., van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. In deze zaak oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene geen economisch voordeel heeft behaald. Betrokkene had over het hele bedrijf genomen niet teveel dieren, zelfs minder, maar hij had geen goede verdeling over de stallen gemaakt. Dit neemt niet weg dat de dieren in stal 3 te weinig ruimte hadden. Ten aanzien van deze overtreding van de welzijnsnorm oordeelt het Tuchtgerecht dat hierdoor het welzijn van alle 6.600 dieren in stal 3 is geschaad. Dat is een ernstig feit en het Tuchtgerecht legt hiervoor een geldboete op, deels voorwaardelijk. |
Zaaknummer:
TPPE 10/2012
Betrokkene:
Maatschap [bedrijfsnaam]
[adres]
Datum:
10 juli 2012
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD WEL1208, naar aanleiding van een inspectie door een controleur van CoMore op 22 februari 2012 op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan het [adres], dat op naam van Maatschap [bedrijfsnaam] is geregistreerd onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 19 juni 2012 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting zijn verschenen de heer [betrokkene], geboren [1964] te [geboorteplaats betrokkene], wonende aan het [adres betrokkene ] (hierna: betrokkene), alsmede de heer [naam] geboren [1960], broer van betrokkene.
Ter zitting zijn verder verschenen de heer mr. R.B.R. Henke en mevrouw ir. J. Dietvorst, beide namens het PPE, en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.
Het Tuchtgerecht heeft op 10 juli 2012 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Op een leeftijd van 22 weken werden in stal 3 van het bedrijf van betrokkene 6.600 vleeskuikenouderdieren gehouden op een vloeroppervlakte van omgerekend 1.236 cm2 per vleeskuikenouderdier.
Artikel 4, onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport is onder meer de volgende verklaring van betrokkene opgenomen, zakelijk weergegeven:
“Op het moment van levering zijn er niet meer dieren geleverd dan dat er volgens de welzijnsnormen totaal op het bedrijf aanwezig mogen zijn in de stallen 1, 2 en 3. Omdat ik van mening was dat er in stal 3 ruimte over was zijn in deze stal extra hennen geplaatst. Indien deze hennen in stal 2 waren geplaatst was er geen sprake geweest van overbezetting. De totale oppervlakte in de stallen 1, 2 en 3 (…) is voldoende voor het totaal aantal gehouden vleeskuikenouderdieren. (…) Per vleeskuikenouderdier is dat 1.312 cm2. Door de foutieve inschatting hebben de hennen in stal 2 1.301 cm2 en de hennen in stal 1 1.428 cm2 ter beschikking gekregen.”
Tijdens de zitting heeft betrokkene nog verklaard, dat hij nooit zo heeft stilgestaan bij de regels over de ruimte voor de kippen, maar het is tot nu toe altijd goed gegaan, ook bij de controles. Het koppel dat er nu zit is ook weer goed, aldus betrokkene.
Bewijs:
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder [UBN], de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:
Het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in stal 3.
Dit levert op:
Overtreding van artikel 4 aanhef en onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.
Verwijtbaarheid:
Ten aanzien van de verklaring van betrokkene overweegt het Tuchtgerecht als volgt:
Ter zitting heeft betrokkene aangevoerd dat er alleen sprake is van een foutieve inschatting. Als de dieren beter verdeeld waren geweest was er geen sprake geweest van overbezetting.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat betrokkene over het hele bedrijf genomen niet teveel dieren had, zelfs minder, maar dat hij ze niet goed had opgezet. Hij had dus geen economisch voordeel, wat niet wegneemt dat de dieren in stal 3 te weinig ruimte hadden.
Motivering van de tuchtrechtelijke maatregel:
Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer CBD WEL1208 en van de verklaring van betrokkene ter terechtzitting.
Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:
De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, zodat het welzijn van de dieren wordt gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. De verordening, in werking getreden in 2003, kent voor wat betreft de eisen aan vloeroppervlak een overgangstermijn tot 1 juni 2008.
Op 2 oktober 2008 zijn houders van vleeskuikenouderdieren door het PPE per brief op de inhoud van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 gewezen.
Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1.300 cm2 beschikbaar moet zijn.
Uit het berechtingsrapport en de nader overgelegde stukken blijkt dat in stal 3 gemiddeld per vleeskuikenouderdier 1.236 cm2 beschikbaar was. De minimum-oppervlaktegrens is aldus in stal 3 overschreden met 64 cm2 per dier. Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield op de beschikbare ruimte in de stal. In de schriftelijke verklaring wordt gesteld en door de betrokkene is erkend dat er in stal 3 te veel dieren hebben gezeten. Dat is een overschrijding van de norm met 5,1 %.
Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen.
- Ten aanzien van het economisch voordeel stelt het Tuchtgerecht dat betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft gehad, aangezien meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet. Het Tuchtgerecht beoogt het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat werd gehouden op het gehele bedrijf afgezet tegen het maximale aantal dieren dat op het bedrijf gehouden mag worden.
In dit geval was er in stal 3 te weinig vloeroppervlakte, maar in de andere stallen was nog ruimte beschikbaar. Zo beschouwd was er dus geen sprake van economisch voordeel. Wel was er sprake van een foute verdeling. Daarvoor is een geldboete wegens schending van de welzijnsnorm op zijn plaats maar niet het wegnemen van economisch voordeel.
- Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm telt het feit dat het welzijn van alle dieren in stal 3 in het geding is gekomen. Dat is een ernstig feit en het Tuchtgerecht legt hiervoor een geldboete op.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van kleinere omvang, met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd en met het feit dat betrokkene een waarschuwing voor hetzelfde feit heeft gekregen van Verin naar aanleiding van een eerder bedrijfsbezoek op 9 september 2011.
Het Tuchtgerecht legt de geldboete deels voorwaardelijk op.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene – gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
Een geldboete van € 400 (zegge: vierhonderd euro), waarvan € 100 (zegge: honderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode van twee jaar niet door betrokkene aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 of een andere bepaling over dierenwelzijn in de pluimveehouderij mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mevrouw mr. W.N. Everts, voorzitter en de heer ing. J. Bazuin en de heer drs. T.S. de Vries, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.