ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0156 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE0912
ECLI: | ECLI:NL:TPETPVE:2012:YD0156 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-07-2012 |
Datum publicatie: | 16-07-2012 |
Zaaknummer(s): | TPPE0912 |
Onderwerp: | Dierenwelzijn |
Beslissingen: | Geldboete |
Inhoudsindicatie: | Betreft het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in de stallen 2 en 3. 15.999 vleeskuikenouderdieren hebben omgerekend per dier een vloeroppervlak van 1.205 cm2 gehad. Artikel 4, onder a., van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat werd gehouden op het gehele bedrijf afgezet tegen het maximale aantal dieren dat op het bedrijf gehouden mag worden. In deze zaak oordeelt het Tuchtgerecht dat betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft behaald, aangezien vast is komen te staan dat de minimum-oppervlaktegrens is overschreden met 95 cm2 per dier. Dat is een overschrijding van de norm met 8 %. Afgerond werden er op het bedrijf 1.150 dieren teveel gehouden, waarbij als norm wordt gehanteerd € 2,- per dier. Ten aanzien van de overtreding van de welzijnsnorm oordeelt het Tuchtgerecht dat, door de overschrijding van de norm, het welzijn van alle 15.999 dieren in de stallen 2 en 3 is geschaad. Dat is een ernstig feit en het Tuchtgerecht legt hiervoor een geldboete op, deels voorwaardelijk. |
Zaaknummer:
TPPE 09/2012
Betrokkene:
[bedrijfsnaam] B.V.
[adres]
Datum:
10 juli 2012
Gang van zaken:
De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD WEL1207, naar aanleiding van een inspectie door een controleur van CoMore op 14 maart 2012 op de onderneming, die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan de [adres], dat op naam van [bedrijfsnaam] B.V. is geregistreerd onder [UBN].
Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 19 juni 2012 behandeld op zijn openbare terechtzitting, gehouden te Amersfoort.
Ter terechtzitting is verschenen de heer [betrokkene], geboren [1957] te [geboorteplaats], wonende aan de [adres] (hierna: betrokkene).
Ter zitting zijn tevens verschenen de heer mr. R.B.R. Henke en mevrouw ir. J. Dietvorst, beide namens het PPE, en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.
Het Tuchtgerecht heeft op 10 juli 2012 uitspraak gedaan.
Verweten gedraging:
Op een leeftijd van 22 weken werden in stal 2 en 3 van het bedrijf van betrokkene 15.999 vleeskuikenouderdieren gehouden op een vloeroppervlakte van omgerekend 1.205 cm2 per vleeskuikenouderdier.
Artikel 4, onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 schrijft voor dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1.300 cm2 beschikbaar is.
Verklaring van betrokkene:
In het berechtingsrapport is onder meer de volgende verklaring van betrokkene opgenomen, zakelijk weergegeven:
“Het is juist dat in de stallen 2 en 3 teveel dieren hebben gezeten. Echter het totaal van de stallen biedt voldoende ruimte aan het gehouden aantal vleeskuikenouderdieren”.
Tijdens de zitting heeft betrokkene nog verklaard, zakelijk weergegeven:
“Ik had het bedrijf in 2002 verpacht en ben zelf naar Zweden verhuisd. Toen de pachter er onverwacht mee ophield moest ik terug en trof een puinhoop op het bedrijf aan. Ik heb alles weer opgezet en we hebben zonder nadenken stal 2 en 3 vol gezet met kippen. Stal 1 ben ik gaan verbouwen. Ik wist niets van de regels over de vierkante meters, ik was er 7 jaar uit geweest. Ik wil de regels goed volgen, ook voor de dieren want die zijn heel gevoelig, die moeten zo prettig mogelijk zitten. Het totaal van de drie stallen biedt voldoende ruimte aan de dieren; had ik nou maar 1000 kippen in stal 1 gezet, dan was er niets aan de hand geweest. Dit is nu eenmaal gebeurd maar nu weet ik het en het zal niet weer gebeuren.”
Bewijs:
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder UBN 1655557, de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:
Het niet beschikbaar hebben van het minimum vloeroppervlak per dier in de stallen 2 en 3.
Dit levert op:
Overtreding van artikel 4 aanhef en onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.
Verwijtbaarheid:
Ten aanzien van de verklaring van betrokkene overweegt het Tuchtgerecht als volgt.
Betrokkene heeft aangevoerd dat het totaal van de drie stallen op het bedrijf wel voldoende ruimte biedt aan het aantal gehouden dieren. Ter zitting heeft betrokkene echter aangegeven dat stal 1 nog niet in gebruik was, omdat die eerst verbouwd werd voordat hij weer kon worden ingezet. Dit wordt gestaafd door de constatering in het berechtingsrapport dat stal 1 leeg is. Ook overigens is er door de controleur vanuit gegaan dat alleen de oppervlaktes van de stallen 2 en 3 op dat moment relevant waren bij de actuele bedrijfsvoering. Bij het doen van de bestelling is destijds dus geen rekening gehouden met de eventuele inzet van stal 1. Aangezien die beslissing door betrokkene is genomen zonder stal 1 erbij te betrekken, gaat het Tuchtgerecht er bij zijn oordeelsvorming van uit dat de totale beschikbare capaciteit op dat moment bestond uit de capaciteit van de stallen 2 en 3.
Motivering van de tuchtrechtelijke maatregel:
Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer CBD WEL1207 en van de verklaring van betrokkene ter terechtzitting.
Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:
De verordening stelt minimumeisen aan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren, zodat het welzijn van de dieren wordt gewaarborgd. Daarmee komt de sector tegemoet aan maatschappelijke en politieke opvattingen over de minimale standaard voor pluimvee in de reproductiesector. De minimumeisen met betrekking tot de huisvesting zijn opgesteld conform de normen die door de Dierenbescherming en de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn geadviseerd. De verordening, in werking getreden in 2003, kent voor wat betreft de eisen aan vloeroppervlak een overgangstermijn tot 1 juni 2008.
Artikel 4 aanhef en onder a. van de verordening schrijft voor dat per dier 1.300 cm2 beschikbaar moet zijn.
In het berechtingsrapport wordt gesteld en door betrokkene is niet bestreden dat in de stallen 2 en 3 gemiddeld per vleeskuikenouderdier 1.205 cm2 beschikbaar was. De minimum-oppervlaktegrens is aldus overschreden met 95 cm2 per dier. Dat is een overschrijding van de norm met 8 %. Dit betekent concreet dat de pluimveehouder teveel dieren hield op de beschikbare ruimte in de stal.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat door de overschrijding van de norm het welzijn van alle dieren – en dus niet alleen van het teveel aan dieren per stal – is geschaad. In stal 2 en 3 waren 15.999 dieren geplaatst en dientengevolge hadden alle in die stal aanwezige dieren ruimte te weinig. Al deze dieren hebben geleden onder het tekort aan vloeroppervlak. De overtreding wordt aangemerkt als zeer ernstig.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met het feit dat betrokkene een bedrijf heeft van kleinere omvang en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het Tuchtgerecht legt de geldboete deels voorwaardelijk op.
Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het Tuchtgerecht het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen.
Ten aanzien van het economisch voordeel stelt het Tuchtgerecht dat betrokkene mogelijk economisch voordeel heeft gehad, aangezien meer dieren werden gehouden dan de norm toeliet. Het Tuchtgerecht beoogt het economisch voordeel door middel van het opleggen van een geldboete weg te nemen. Het Tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat werd gehouden op het gehele bedrijf afgezet tegen het maximale aantal dieren dat op het bedrijf gehouden mag worden.
Het vloeroppervlak in de stallen 2 en 3 bedraagt 1.297 m2. Het maximaal toegestane aantal dieren daarbij is 14.828 dieren. Het Tuchtgerecht gaat er bij de vaststelling van de geldboete vanuit dat (afgerond) in totaal 1.150 dieren teveel op het bedrijf werden gehouden, waarbij als norm wordt gehanteerd € 2,- per dier.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, dat betrokkene – gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:
Beslissing:
Een geldboete van € 2.700 (zegge: tweeduizend zevenhonderd euro), waarvan € 200 (zegge: tweehonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Indien binnen deze periode van twee jaar niet door betrokkene aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – het voorwaardelijke deel van de boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 of een andere bepaling over dierenwelzijn in de pluimveehouderij mag worden overtreden.
Toepasselijke artikelen:
Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.
Samenstelling van het Tuchtgerecht:
De uitspraak is gedaan door mevrouw mr. W.N. Everts, voorzitter en de heer ing. J. Bazuin en de heer drs. T.S. de Vries, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.