ECLI:NL:TNOKSGR:2012:YC0961 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 11-21

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2012:YC0961
Datum uitspraak: 11-04-2012
Datum publicatie: 12-04-2012
Zaaknummer(s): 11-21
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Partijen hebben in 2008 onderhandeld over de overname van het protocol van [notaris B] door [notaris A]. In dat kader heeft [notaris A] in september 2008 een intentieverklaring ondertekend. Vanaf 1 oktober 2008 is een medewerker van [notaris A], [Z], op het kantoor van [notaris B] werkzaam geweest. [notaris A] heeft in het begin van 2009 aan [notaris B] laten weten dat zij wilde afzien van de overname van zijn notarispraktijk. Sindsdien zijn partijen met elkaar in een civielrechtelijk geschil gewikkeld, waarin [notaris B] aanvankelijk nakoming en later schadevergoeding heeft gevorderd.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage

Beslissing d.d. 11 april 2012 inzake de klachten onder nummer 11-21 van:

[notaris A] ,

notaris te [vestigingsplaats],

tegen

[notaris B],

notaris te [vestigingsplaats],

en van:

[notaris B],

notaris te [vestigingsplaats],

tegen

[notaris A] ,

notaris te [vestigingsplaats]

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

· de klachtbrief van [notaris A] van 6 september 2011, met bijlagen, ingekomen op 6 september 2011,

· een faxbericht ter aanvulling op de klachtbrief van [notaris A] van 7 september 2011;

· het antwoord en de klacht van [notaris B] bij brief van 4 oktober 2011, met bijlagen,

· de repliek en het antwoord van [notaris A] bij brief van 27 oktober 2011, met bijlagen,

· de brief van [notaris B] van 20 november 2011waarin hij bericht af te zien van een reactie;

· de uitbreiding van de klacht van [notaris B] bij brief van 5 maart 2012, met bijlagen,

· de reactie van [notaris A] bij brief van 19 maart 2012, met bijlagen.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2012. Daarbij waren aanwezig:

· [notaris A] en de heer [X],

· [notaris B].

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van [notaris A].

De Kamer zal de wederzijdse klachten gezamenlijk behandelen, nu deze klachten nauw met elkaar samenhangen.

De feiten

Partijen hebben in 2008 onderhandeld over de overname van het protocol van [notaris B] door [notaris A]. In dat kader heeft [notaris A] in september 2008 een intentieverklaring ondertekend. Vanaf 1 oktober 2008 is een medewerker van [notaris A], [Z], op het kantoor van [notaris B] werkzaam geweest. [notaris A] heeft in het begin van 2009 aan [notaris B] laten weten dat zij wilde afzien van de overname van zijn notarispraktijk. Sindsdien zijn partijen met elkaar in een civielrechtelijk geschil gewikkeld, waarin [notaris B] aanvankelijk nakoming en later schadevergoeding heeft gevorderd.

De klachten en de verweren over en weer

[notaris A] verwijt [notaris B] het volgende:

Op 29 oktober 2010 hebben [X], [Y] en [Z] tezamen met advocaat mr. O. van Hardenbroek een gesprek gehad met mr. R.J. Paris als plaatsvervangend voorzitter van de Kamer van Toezicht. Aanleiding voor dit gesprek was een e-mail van [notaris B] aan [notaris A] van 25 januari 2009 waarin het volgende was opgenomen: “Het BFT wilde zoals gezegd 20 januari jl. een onderzoek bij mij gaan doen. Dat heb ik verijdeld…”. De reden voor het gesprek was het mondeling toelichten van het ethisch ongeoorloofd handelen van [notaris B] op basis van de waarnemingen van de drie bovengenoemde personen in de periode dat zij op het kantoor van [notaris B] waren gedetacheerd en hebben waargenomen. Zo werd door hen onder meer verklaard dat [notaris B] rentebaten op kwaliteitsrekeningen onrechtmatig tot de kantooropbrengst rekende en zijn rentelasten betaalde met de rente- opbrengsten van de kwaliteitsrekening. De kantoororganisatie van [notaris B] was gebaseerd op onzorgvuldigheid en hij verzuimde zijn bewaarplicht. [notaris B] werkte voorts bewust mee aan een dubieuze ABC-transactie. [notaris A] verzoekt de Kamer tevens om een grondig onderzoek door het BFT op het kantoor van [notaris B] te gelasten.

[notaris B] verwijt [notaris A] het volgende:

In een e-mail van 25 augustus 2011 heeft [notaris A] getracht de adviseur van [notaris B] verklaringen af te laten leggen in de procedure die [notaris B] tegen haar heeft aangespannen. [notaris B] acht dergelijk gedrag in strijd met de eer en waardigheid van het notarisambt. Verder verwijt [notaris B] [notaris A] het volgende:

1. in december 2010 stuurt [notaris A] een deurwaarder naar [notaris B] inzake een vordering die [notaris A] tegen [notaris B] heeft ingesteld; haar advocaat fluit haar terug;

2. in november 2011, vlak voor het voor 17 december 2011 aangekondigde eindvonnis in de civiele procedure, dwingt [notaris A] een onderzoek af door een forensisch expert naar de echtheid van haar handtekeningen op de twee intentieovereenkomsten; de uitslag van het onderzoek luidt dat het inderdaad haar handtekeningen zijn;

3. op 9 december 2011 stuurt [notaris A] [notaris B] een e-mail met dreigementen;

4. omdat de uitslag van het handtekeningenonderzoek ook sporen van raderingen en inkt vermeldt op pagina 1 van de twee exemplaren, eist [notaris A] – op straffe van een kort geding waarvoor de dagvaarding op de vooravond van Kerstmis werd uitgebracht – een nader onderzoek met speciale apparatuur in Hamburg, dat negatief voor haar uitvalt;

5. op 29 februari 2012 stuurt [notaris A], wederom buiten medeweten van haar advocaat, een e-mail met dreigementen.

Beide notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

De beoordeling van de klachten

Geldende tuchtnorm

Ter beoordeling van de Kamer staat of de beide notarissen hebben gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de Wet op het notarisambt. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

inzake de klacht over [notaris B]

De klacht van [notaris A] is grotendeels gebaseerd op waarnemingen van haar medewerkers mevrouw [X], [Y] en [Z] in de periode dat die waren gedetacheerd op het kantoor van [notaris B]. Deze onderdelen van de klacht betreffen tuchtrechtelijk laakbare transacties die naar verluidt in het verleden op het kantoor van [notaris B] zijn verricht. De feitelijke onderbouwing is echter zodanig summier, dat de Kamer zich daarover geen gefundeerd oordeel kan vormen. Aan de hand van de door [notaris A] verstrekte gegevens kan zelfs niet worden vastgesteld of de klacht in al haar onderdelen is ingediend binnen de – op straffe van verval van het klachtrecht – in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna) gestelde termijn van drie jaren. [notaris A] heeft kennelijk zelf ook wel ingezien dat nader onderzoek nodig is voordat de door haar verlangde tuchtrechtelijke maatregelen kunnen worden opgelegd. Zij vraagt immers tevens het BFT een grondig onderzoek naar de door haar geconstateerde feiten te laten uitvoeren op het kantoor van [notaris B]. Dit verzoek valt echter buiten het kader van het klachtrecht en behoort tot het domein van het toezicht, zodat daarop hier niet verder wordt ingegaan.

[notaris A] klaagt er voorts over dat [notaris B] in januari 2009 en oktober 2010 een onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) op zijn kantoor heeft tegengehouden (“verijdeld”). [notaris B] heeft hierop geantwoord dat BFT-onderzoeken als tijdrovend en belastend worden ervaren. Met deze verklaring neemt de Kamer genoegen, nu niet is gesteld of gebleken dat het BFT door [notaris B] is misleid of dat hij een voornemen tot onderzoek van het BFT heeft gesaboteerd.

De Kamer zal, gezien het voorgaande, de klacht van [notaris A] ongegrond verklaren.

inzake de klacht over [notaris A]

De klacht van [notaris B] heeft in al haar onderdelen betrekking op handelingen die door of namens [notaris A] zijn verricht in het kader van of met het oog op de tussen hen gevoerde en nog steeds aanhangige civielrechtelijke bodemprocedure. In die procedure kan ook op de processuele houding van partijen acht worden geslagen. Met die procedure is de klacht onlosmakelijk verbonden en daarbuiten heeft deze naar het oordeel van de Kamer geen zelfstandige betekenis. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht die tegen [notaris A] is gericht ongegrond;

verklaart de klacht die tegen [notaris B] is gericht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. P.A. Koppen, voorzitter, R. van der Galiën, O. van der Burg, J.Z. Moree en J. Smal, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.