ECLI:NL:TNOKSGR:2012:YC0960 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 11-23

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2012:YC0960
Datum uitspraak: 11-04-2012
Datum publicatie: 12-04-2012
Zaaknummer(s): 11-23
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   De notaris heeft, bij de afwikkeling van de overdracht van de woning van klaagster, zonder toestemming van klaagster twee betalingen verricht.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage

Beslissing d.d. 11 april 2012 inzake de klacht onder nummer 11-23 van:

[Klaagster],

hierna ook te noemen: klaagster,

advocaat mr. M. Groenewoud,

tegen

[Notaris],

notaris te [Vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, ingekomen op 11 oktober 2011, aangevuld bij brief van 19 december 2011, met bijlagen,

·         het antwoord van de notaris bij brief van 22 december 2011, met bijlagen,

·         de repliek van klaagster,

·         de dupliek van de notaris.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2012. Daarbij waren aanwezig:

·         klaagster en haar advocaat,

·         de notaris.

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van klaagster.

De feiten

Op 18 november 2005 heeft een waarnemer van de notaris de akte van levering gepasseerd, waarbij de woning van klaagster aan de […] te […] is geleverd aan een koper. Klaagster was bij het passeren van de akte aanwezig.

Na het passeren is door de notaris het saldo van de nota van afrekening ten bedrage van € 142.917,64 naar de rekening van klaagster overgemaakt. Uit de nota van afrekening blijkt onder andere dat er een bedrag van           € 9.377,25 is overgemaakt aan [onderneming A] dat er een bedrag van € 19.500,- is overgemaakt aan de heer [B] betreffende aflossing van een lening.

De klacht en het verweer van de notaris

Klaagster verwijt de notaris – zakelijk weergegeven – het volgende.

De notaris heeft, bij de afwikkeling van de overdracht van de woning van klaagster, zonder toestemming van klaagster twee betalingen verricht. Het betreft de voornoemde betaling aan [A] alsmede de betaling aan de heer [B], eigenaar van [onderneming A]. Volgens klaagster is de notaris met betrekking tot de betaling aan de heer [B] afgegaan op een onderhands stuk met daarop een vervalste handtekening van klaagster. Klaagster heeft pas in mei 2011, op eigen verzoek, voor het eerst een nota van afrekening ontvangen.

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­ zal worden besproken.

De beoordeling van de klacht

De Kamer gaat in de eerste plaats in op de ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht. Hiervoor is artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna) van belang. Dit artikel bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen. Het motief van de wetgever voor het opnemen van deze termijn is in de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer II, 1996-1997, 23 706, nr. 12) als volgt verwoord:

“[...] De reden daarvoor is met name gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. Gezien het karakter van de procedure, waarbij elke klager zelf de procedure zonder vormvoorschriften in gang kan zetten, acht ik een dergelijke termijn alleszins aanvaardbaar. De notaris moet ook niet in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. [...]”

Hieruit volgt dat deze vervaltermijn een aanvang neemt zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris, en dus niet op het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het aan klager bekend worden van het handelen van de notaris enerzijds en het bekend worden van diens nalaten anderzijds. Van een handelen van de notaris blijkt in het algemeen op enige wijze naar buiten zoals in de vorm van een gegeven advies of in de vorm van een akte. Ook van het nalaten van een notaris zal moeten blijken. Hiervan kan sprake zijn indien de gevolgen van dat nalaten zichtbaar worden of indien op enige andere wijze dat nalaten bekend wordt. Een redelijke uitleg van artikel 99 lid 12 Wna brengt met zich dat de vervaltermijn ingeval van een nalaten begint te lopen zodra van dat nalaten op enige wijze aan klager blijkt.

De Kamer is van oordeel dat in het onderhavige geval de vervaltermijn is gaan lopen vanaf eind november 2005, toen klaagster het saldo van de nota van afrekening op haar bankrekening kreeg bijgeschreven. Klaagster kon daaraan immers zien dat er door de notaris kennelijk meer betalingen waren gedaan dan waarop zij had gerekend, zodat zij vanaf dat moment van de gedraging waarover wordt geklaagd op de hoogte was, althans werd geacht te zijn.

De klacht is bij de Kamer ingediend op 11 oktober 2011, ná het verstreken zijn van de vervaltermijn van drie jaren. De Kamer is daarom van oordeel dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht.

Aan een verdere inhoudelijke behandeling van de klacht komt de Kamer derhalve niet toe.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Deze beslissing is gegeven door mrs. P.A. Koppen, voorzitter, R. van der Galiën, O. van der Burg, J.Z. Moree en J. Smal, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.