ECLI:NL:TNOKROE:2012:YC0763 Kamer van toezicht Roermond KL 8/2011

ECLI: ECLI:NL:TNOKROE:2012:YC0763
Datum uitspraak: 28-03-2012
Datum publicatie: 04-04-2012
Zaaknummer(s): KL 8/2011
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Onzorgvuldig, niet voortvarend en niet adequaat handelen van de notaris

Nummer: KL 8/2011

Beslissing

van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Roermond

 in de zaak van:

de heer X,

wonende te [  ],

hierna te noemen de klager,

advocaat mr. B. Queis,

postbus 292,

6200 AG Maastricht,

tegen:

notaris mr. Y,

correspondentieadres [  ],

hierna te noemen de notaris,

advocaat mr. S.H. Boogaard,

Wilhelminasingel 63,

6221 BG Maastricht.

1.         De procedure

1.1.       Het verloop van de procedure blijkt uit:

            - de schriftelijke klacht van de klager van 5 september 2011 met bijlagen;

            - de schriftelijke reactie van de notaris van 7 oktober 2011 met bijlagen;

            - de brief van de klager van 26 oktober 2011 met bijlagen,

            - de schriftelijke reactie van de notaris van 21 november 2011,

            - de inventarislijst producties van de klager van 29 november 2011 met

                         bijlagen,

            - de reactie na mondelinge behandeling tevens overlegging van producties

                   van de notaris van 29 november 2011 met bijlagen,

            - de reactie op nadere producties van de notaris van 14 december 2011,

            - de reactie na indienen nadere producties van de klager van 14 december

                  2011.

2.         De openbare behandeling

2.1.         De kamer heeft de klacht op 10 november 2011 in het openbaar behandeld. Bij die behandeling zijn de klager en de notaris verschenen. De klager heeft zich laten bijstaan door mr. B. Queis voornoemd en de notaris heeft zich laten bijstaan door

             mr. S.H. Boogaard voornoemd.

2.2.         De kamer heeft partijen in elkaars tegenwoordigheid gehoord. Beide raadslieden hebben zich bediend van een pleitnota, waarvan een exemplaar aan de wederpartij en aan de kamer is overhandigd.

2.3.         De kamer heeft de klager in de gelegenheid gesteld nog een akte te nemen om ontbrekende producties in het geding te brengen. Verder heeft de kamer bepaald dat de notaris de gelegenheid krijgt voor een schriftelijke reactie op die producties en op de nieuwe klachten die tijdens de mondelinge behandeling aan de zijde van de klager zijn aangevoerd. De klager en de notaris hebben ermee ingestemd dat de kamer vervolgens zonder nadere openbare behandeling een beslissing zal nemen.

3.         De vaststaande feiten

3.1.       De kamer gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.

3.2.         Op [  ] heeft de heer [  ] zijn laatste testament gemaakt ten overstaan van de notaris, toen als plaatsvervanger van notaris mr. [  ]. De heer [  ] verder aangeduid als de erflater) is hierna op die datum overleden.

3.3.         Volgens het testament heeft de erflater als erfgenamen achtergelaten de klager en zijn zuster, mevrouw [  ]. In het testament heeft de erflater notaris

             mr. [  ], zijn plaatsvervanger of zijn ambtsopvolger tot executeur benoemd. De notaris is de ambtsopvolger van notaris mr. [  ].

3.4.         Verder heeft de erflater in het testament bepaald dat de executeur onder meer de taak heeft de goederen van de nalatenschap te beheren. De erflater heeft in het testament aan de executeur een loon toegekend, vast te stellen met inachtneming van het in de beroepsgroep van de betrokken executeur gebruikelijke uurloon. De in de uitoefening van de taak gemaakte kosten en eventueel loon komen volgens het testament voor rekening van de erfgenamen, naar rato van hun verkrijging als erfgenaam.

3.5.         Tot de nalatenschap van de erflater behoorden onder meer een woonhuis, gelegen aan de [  ] (verder aangeduid als het woonhuis) en een kluis.

3.6.         De notaris heeft in zijn hoedanigheid van executeur het woonhuis voor een prijs van € 250.000,00 verkocht aan[  ]. Hiervan is door een makelaar een schriftelijke overeenkomst opgesteld, die door de notaris op 3 juni 2009 is ondertekend. De schriftelijke overeenkomst is niet door de koper ondertekend. Bij e-mail van 18 november 2009 heeft de makelaar de notaris laten weten dat de koper afzag van de koop.

3.7.         Na het overlijden van de erflater heeft de klager de kluis met daarin sieraden aan de notaris in bewaring gegeven. De notaris en de klager beschikten ieder over een sleutel van de kluis. Op 19 september 2011 is de kluis in aanwezigheid van de notaris, de klager, de zwager van de klager en de advocaten van de klager en zijn zwager geopend. In de kluis leek een aantal sieraden te ontbreken. De notaris en mevrouw [zuster van de klager] hebben ieder bij de politie aangifte gedaan van diefstal van de sieraden.

3.8.         De erfgenamen hielden een betaalrekening bij de Rabobank onder nummer 1492.92.325. Op deze rekening is een debetstand ontstaan.

3.9.         Bij brief van 3 juli 2009 aan de erven [  ], [  ] (correspondentieadres van de notaris, toevoeging kamer) deelde de Rabobank onder meer mee:

             “In eerdere brieven hebben wij u verzocht om de overstand inzake het krediet op uw rekening met rekeningnummer [  ] op te heffen. Daarin hebben wij steeds aangegeven wat de gevolgen zijn als u zich niet aan de gemaakte afspraken houdt. U heeft tot op heden niet gereageerd op deze brieven. Met u is geen betalingsregeling getroffen. Ook is uw betaling uitgebleven. De overstand bedraagt op dit moment € 2.245,30. U wordt gesommeerd dit bedrag onmiddellijk op uw betaalrekening [  ] over te maken. Als het bedrag niet uiterlijk 17 juli 2009 is ontvangen, zullen er zonder nadere aankondiging rechtsmaatregelen worden genomen. Tot slot wijzen wij u er nogmaals op dat wij bij uitblijven van de betaling verplicht zijn de overstand te melden aan het Bureau Kredietregistratie (BKR) te Tiel.”

3.10.       In verband met de voldoening van de maandelijkse vaste lasten ten behoeve van het woonhuis hebben de erfgenamen in overleg met de notaris besloten een geldlening af te sluiten. Partijen hebben daarbij twee opties onder ogen gezien: een kredietfaciliteit koppelen aan de betaalrekening bij de Rabobank of een tweede hypotheekrecht vestigen op het tot de nalatenschap behorende woonhuis bij Obvion (de eerste hypotheekhouder).

3.11.       Op 28 oktober 2009 heeft de Rabobank aan de erven [  ] een brief gezonden met nagenoeg gelijke inhoud als de hiervoor genoemde brief van 3 juli 2009, met dien verstande dat in de brief van 28 oktober 2009 als te betalen bedrag werd genoemd € 2.999,36 en als uiterste betaaldatum 11 november 2009.

3.12.       Bij brief van 12 augustus 2009 heeft de notaris de brief van de Rabobank van 3 juli 2009 aan de klager toegezonden en hetzelfde heeft hij gedaan bij brief van

             6 november 2009 met de brief van de Rabobank van 28 oktober 2009.

3.13.       Bij brief van 22 mei 2010 aan de beide erfgenamen heeft de notaris hen verzocht de rekening en verantwoording voor akkoord te ondertekenen en hem voor zijn werkzaamheden als executeur décharge te verlenen. Aan dit verzoek hebben de erfgenamen niet voldaan.

3.14.       Op 29 juni 2010 deelde de Rabobank aan de notaris per e-mail mee vernomen te hebben dat het woonhuis is verhuurd en dat het voor haar niet mogelijk is een pand dat is voorbelast met een hypotheek elders (Obvion) en momenteel verhuurd is, verder te belasten met een hypothecaire schuld.

3.15.       Op 16 augustus 2010 verzocht de notaris in zijn hoedanigheid van executeur door middel van een daartoe bestemd aanvraagformulier, aan Obvion toestemming voor tijdelijke verhuur van het woonhuis. Op dat formulier vermeldde de notaris onder meer dat het huurcontract is opgemaakt voor 2 jaar.

3.16.       Op 6 september 2010 heeft Ruijters Makelaardij B.V. aan de notaris een tussennota gezonden inzake haar bemiddeling met betrekking tot de verhuur/verkoop van het woonhuis ad € 1.487,50.

3.17.       Op 5 oktober 2010 deelde de hypotheekadviseur [  ] aan de notaris per e-mail mee dat de geldverstrekker (Obvion, toevoeging kamer) op het verzoek van de notaris om de hypothecaire lening ten behoeve van de erven [  ] te verhogen, heeft laten weten niet bereid te zijn om een verdere hypothecaire schuld te vestigen op het woonhuis.

3.18.       Op 26 september 2011 heeft de notaris de goederen van de nalatenschap en de daarbij behorende administratie ter beschikking van de erfgenamen gesteld. Daarbij was aanwezig de door de erfgenamen ingeschakelde deurwaarder, die een beschrijving van de goederen van de nalatenschap heeft opgemaakt. De deurwaarder heeft voor zijn werkzaamheden op 4 oktober 2011 een factuur van

             € 444,41 aan de advocaat van de klager gezonden.

4.         De beoordeling van de klacht

             De kamer zal de klachten hierna afzonderlijk bespreken, met uitzondering van de eerste, door de klager geformuleerde klacht. Deze klacht houdt in dat de notaris met betrekking tot de nalatenschap van de ouders van de klager niet voortvarend heeft gehandeld en de erven niet correct op de hoogte heeft gehouden van hetgeen plaats vond. Deze klacht is algemeen van aard en is door de klager vervolgens in de overige klachten geconcretiseerd. In het oordeel van de kamer over de geconcretiseerde klachten ligt het oordeel over de algemeen geformuleerde klacht besloten.

             Hierna zal de kamer telkens onder a. de inhoud van de klacht weergeven, onder b. het verweer van de notaris en onder c. het oordeel van de kamer.

4.1.        De notaris heeft een tweede hypotheek op het tot de nalatenschap behorende pand niet correct afgehandeld. Doordat er geen tweede hypothecaire geld-lening werd verkregen, is er een achterstand ontstaan op de betaalrekening.

4.1.1.    a.

Medio 2009 zou op het woonhuis een recht van tweede hypotheek worden gevestigd om de lopende kosten van de nalatenschap te kunnen voldoen. Er werd een offerte voor € 50.000,00 door de Rabobank uitgebracht en beide erven verklaarden zich akkoord. Deze hypotheek is nooit gevestigd.

De notaris heeft op dit punt niet gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht. Hij heeft gesteld dat in juni 2009 een koopovereenkomst tot stand is gekomen, zodat het onnodig was de tweede hypotheek te vestigen. Op 12 augustus 2009 schreef de notaris aan de klager dat de woning was verkocht voor € 250.000,00, maar omdat nog altijd niet zeker was of de koper zijn koopcontract zou nakomen, bleef het woonhuis in de verkoop. In dat geval had volgens de klager een tweede hypotheek kunnen worden gevestigd, te meer daar de notaris in zijn brief van 12 augustus 2009 schreef dat de Rabobank had geëist dat het saldotekort werd aangevuld dan wel dat er een hypothecaire zekerheid zou worden gegeven.

Uit een e-mail van makelaar Marcant van 18 november 2009 (vijf maanden na de koopovereenkomst) bleek dat een bod niet langer gestand werd gedaan en dat de onderhandelingen niet werden voortgezet. De notaris heeft niet verklaard waarom er in de tussenliggende periode niets is gedaan. De notaris zette in oktober 2009 de hypotheekbetalingen stop, omdat het woonhuis verkocht zou zijn. Dit leidde weer tot achterstand op de betaalrekening. Pas in juni 2010, weer een half jaar later, vroeg de notaris een nieuwe hypotheekofferte aan. Deze offerte werd afgewezen omdat het woonhuis verhuurd zou zijn. Het woonhuis is volgens de klager echter nimmer verhuurd geweest. Omdat het vestigen van een tweede hypotheek van wezenlijk belang was voor de boedel, had de notaris de Rabobank daarover deugdelijk en juist moeten informeren, hetgeen niet is gebeurd. Een hypotheekaanvraag bij Obvion dateerde vervolgens pas weer van oktober 2010. Door het vestigen van een tweede hypotheek had voorkomen kunnen worden dat de achterstand op de betaalrekening is opgelopen, dat beide erven thans direct uit eigen middelen die achterstand moeten inlossen en dat nog steeds een BKR-registratie dreigt. De notaris heeft al met al niet zorgvuldig en voortvarend gehandeld.

4.1.2.    b.

Destijds had de ervenrekening de maximum debetstand bereikt. De erfgenamen beschikten niet meer over banktegoeden, waaruit de maandelijkse vaste lasten konden worden voldaan. Besloten werd om een geldlening af te sluiten. Hiervoor waren twee opties: een kredietfaciliteit koppelen aan de ervenrekening bij de Rabobank of een tweede hypotheek vestigen bij de eerste hypotheekhouder Obvion. Op verzoek van de notaris heeft de Rabobank in augustus 2009 een offerte uitgebracht. Tot zekerheid van de terugbetaling van de lening eiste de Rabobank een tweede recht van hypotheek. Het passeren van de hypotheekakte werd uitgesteld omdat in diezelfde periode een mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot het woonhuis was gesloten, hetgeen het passeren van de hypotheekakte en de daarmee gepaard gaande extra kosten overbodig maakte. In november 2009 werd echter duidelijk dat de koper zijn mondelinge toezegging niet gestand zou doen. Op 29 juni 2010 liet de Rabobank weten dat het voor haar niet mogelijk was het woonhuis verder te belasten met een hypothecaire schuld, omdat het woonhuis was voorbelast met een hypotheek elders en bovendien verhuurd was. Hierna heeft de notaris een financieringsaanvraag gedaan bij Obvion. Uiteindelijk was ook Obvion niet bereid een geldlening te verstrekken. Dat de woning niet is verkocht en dat de Rabobank en Obvion niet bereid waren de gevraagde geldlening te verstrekken, is niet aan de notaris te verwijten. De notaris heeft al datgene gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd. 

4.1.3.    c.

             Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris in eerste instantie adequaat gehandeld door ter voorkoming van extra kosten te wachten met het aanvragen van een hypothecaire geldlening als waarvan sprake, omdat een mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot het woonhuis was gesloten. Op 18 november 2009 kwam echter ter kennis van de notaris dat de koper afzag van de koop van het woonhuis. Vanaf dat moment had de notaris de mogelijkheid van tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandswet moeten onderzoeken. Onbetwist staat echter vast dat de notaris pas in juni 2010 een tweede hypotheekofferte heeft aangevraagd. De Rabobank wees deze aanvraag bij e-mail van 29 juni 2010 af. Vervolgens vroeg de notaris pas in oktober 2010 een hypotheekofferte aan bij Obvion. Niet gebleken is van enige actie van de notaris in de periode 18 november 2009 tot juni 2010 en tussen 29 juni 2010 en oktober 2010. Met betrekking tot de aanvraag voor een hypothecaire geldlening heeft de notaris niet voortvarend en adequaat gehandeld. De kamer acht deze klacht gegrond.

4.2.        De notaris heeft de waarschuwingsbrieven van de bank over de achterstand c.a. niet toegezonden aan de erfgenamen.

4.2.1.     a.

             Ten name van de erven is er een BKR-registratie gedaan ter zake van een achterstand op de betaalrekening bij de Rabobank. De waarschuwingsbrieven van de bank dienaangaande heeft de notaris niet aan de erven toegezonden.

4.2.2.    b.

            De erven zijn diverse keren in kennis gesteld van een dreigende BKR-registratie.

4.2.3.    c.

             Uit de brieven van 3 juli 2009 en 28 oktober 2009 van de Rabobank aan de erven

[  ], gericht aan het correspondentieadres van de notaris, blijkt dat de Rabobank al eerder waarschuwingsbrieven aan hen heeft gezonden. Vast staat dat de notaris alleen op 12 augustus 2009 en 6 november 2009 brieven aan de erven heeft doorgezonden. De notaris heeft slechts gesteld dat de erven diverse malen in kennis zijn gesteld van een dreigende BKR-registratie. Deze algemene stelling acht de kamer echter een onvoldoende betwisting van de klacht, die immers concreet inhoudt dat de notaris de waarschuwingsbrieven niet aan de erven heeft toegezonden. De kamer concludeert dan ook dat de "eerdere brieven" waarover de Rabobank in haar brieven van 3 juli 2009 en 28 oktober 2009 spreekt, niet aan de erven zijn toegezonden. Dat had zonder meer gemoeten. De kamer is van oordeel dat de notaris jegens de erven niet zorgvuldig heeft gehandeld en zij acht deze klacht dan ook gegrond.

4.3.        De notaris heeft aan de erven urenstaten toegezonden die niet correct en bovendien achteraf opgemaakt zijn. Enkele posten op de urenstaten zijn feitelijk onjuist, hetgeen duidt op valsheid in geschrifte.

4.3.1.    a.

De klager betwist de rekening en verantwoording van de notaris en dan met name de door de notaris gedeclareerde bedragen. De door de notaris ingediende urenstaten zijn niet correct. Er is zelfs sprake van valsheid in geschrifte nu aantoonbaar enkele posten op de urenstaten niet mogelijk zijn. Dit toont aan dat de urenstaten achteraf pas zijn opgesteld en dus (deels) gefingeerd.

4.3.2.    b.

De notaris heeft achteraf gecontroleerd of de urenstaten en de beschrijving correct en volledig zijn opgemaakt. Daar waar nodig is de beschrijving van de activiteiten ter verduidelijking aangevuld. De tijd is niet aangevuld. Het achteraf opstellen van urenstaten is niet klachtwaardig.

4.3.3.    c.

De kamer stelt voorop dat de klager niet dan wel onvoldoende heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de urenstaten niet correct zijn opgemaakt. In zoverre acht zij de klacht ongegrond. Wel is de kamer van oordeel dat de handelwijze van de notaris overigens is aan te merken als een slordigheid die niet past bij het ambt van notaris. De kamer acht de klacht op dit punt gegrond.

4.4.        Er is een huurder voor het pand gevonden. De notaris heeft de huurovereenkomst gesloten, maar heeft verzuimd tijdig toestemming te vragen aan de hypotheekhouder. De huurder trok zich terug. Het pand staat nog steeds leeg. De makelaar die bij de huur heeft bemiddeld, heeft wel ten laste van de boedel courtage in rekening gebracht.

4.4.1.    a.

Op 27 mei 2010 waren de erven het erover eens het woonhuis te huur aan te bieden, gelet op de te betalen maandelijkse lasten en de moeilijke situatie op de huizenmarkt. In mei 2010 diende zich bij makelaar Ruijters een huurder aan. Er werd een huurovereenkomst opgesteld voordat de geldverstrekker Obvion om toestemming was gevraagd. Obvion verleende echter, zoals gebruikelijk, alleen toestemming indien de overeenkomst onder het regime van de Leegstandswet was gesloten. Dat regime was in de betreffende overeenkomst niet van toepassing verklaard. Toestemming werd pas in augustus 2010 verzocht. Obvion heeft vervolgens de toestemming geweigerd. De huurder trok zich terug. Voor het tot stand brengen van de huurovereenkomst bracht de makelaar een courtage in rekening van bijna € 1.500,00, die ten laste van de boedel kwam. Door het handelen van de notaris hebben de erven schade geleden.

4.4.2.    b.

De notaris heeft Obvion op 16 augustus 2010 verzocht om toestemming te verlenen voor het tijdelijk verhuren van het woonhuis op grond van de Leegstandswet. Obvion heeft achteraf daarvoor geen toestemming verleend hoewel die toestemming in eerste instantie wel was toegezegd door een medewerkster van haar. In overleg met de erven is het woonhuis door Ruijters Makelaardij te huur aangeboden. Dat de woning uiteindelijk niet is verhuurd, kan de notaris niet worden verweten. Dit had alles te maken met de ontwikkelingen op de onroerendgoedmarkt.

4.4.3.    c.

In het testament van de erflater is bepaald dat de daarin benoemde executeur onder meer tot taak heeft de goederen van de nalatenschap te beheren. Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor normale exploitatie van een zaak dienstig kunnen zijn. Naar het oordeel van de kamer valt in dit geval de verhuur van het woonhuis onder dat beheer. Het testament bepaalt dat de kosten die de executeur in de uitoefening van zijn taak maakt, voor rekening van de erfgenamen komen, naar rato van hun verkrijging. Het was de notaris dan ook op zichzelf toegestaan de kosten voor het tot stand brengen van de huurovereenkomst te maken en de courtage van de makelaar ten laste van de boedel te laten komen dan wel aan de erfgenamen in rekening te brengen. De makelaarskosten zijn evenwel tevergeefs gemaakt nu de huurovereenkomst niet onder het regime van de Leegstandswet is gesloten en Obvion als hypotheekhouder vervolgens de toestemming voor het verhuren van het woonhuis heeft geweigerd.

Van de notaris, die een huurovereenkomst in zijn hoedanigheid van executeur heeft gesloten, mag worden verwacht dat hij ermee bekend is dat altijd eerst toestemming nodig is van de hypotheekhouder voordat een koopwoning mag worden verhuurd. Daarnaast mag van hem verwacht worden dat hij op de hoogte is van de mogelijkheden die de Leegstandswet biedt om een koopwoning (tijdelijk) zonder huurbescherming te verhuren. De notaris heeft op dit punt verkeerd gehandeld. De kamer acht de klacht gegrond.

4.5.        De notaris heeft de verzekering van het woonhuis en de toestand van het dak van de garage niet voortvarend aangepakt.

4.5.1.    a.

Klager heeft herhaaldelijk gemeld dat de verzekering van het woonhuis, waarvan hij zelf de premie betaalde, in april zou eindigen. Tot september 2010 heeft de notaris dit genegeerd en aldus willens en wetens het risico genomen dat het pand onverzekerd zou zijn. De notaris heeft pas in september 2010 gereageerd maar toen had de klager het al zelf opgelost tot en met het voorjaar 2011.

4.5.2.    b.

De klager heeft schriftelijk toegezegd de opstalverzekering te regelen en heeft dit sinds het overlijden van de erflater - evenals de premiebetaling voor die verzekering - tot het einde van de executele ook gedaan. In april 2010 en in oktober 2010 heeft de notaris de advocaat van de klager bij brief erop gewezen dat de klager de opstalverzekering op eigen initiatief regelde. In die beide brieven is ook de toestand van het dak besproken.

4.5.3.    c.

             Naar het oordeel van de kamer treft de notaris ten aanzien van de opstalverzekering geen verwijt. De notaris heeft gesteld dat de opstalverzekering door de klager zelf werd geregeld en hij heeft deze stelling onderbouwd met een overzicht van facturen die de klager van zijn privérekening heeft betaald. Op dat overzicht komt de post “verzekering pand 48 mnd” voor. Dat overzicht is door de klager niet betwist. Dat het woonhuis door toedoen van de notaris op enig moment onverzekerd is geweest, heeft de klager niet aangetoond. In zoverre is de klacht ongegrond.

             In een brief van 7 oktober 2010 van de notaris aan de advocaat van de klager heeft de notaris vermeld dat de reparatie van het dak zijn aandacht heeft. In zijn brief van 22 mei 2011, waarin de notaris de erfgenamen vroeg hem décharge te verlenen, heeft de notaris gewag gemaakt van het feit dat het dak van de garage lekt. Naar het oordeel van de kamer had de notaris de klager en de andere erfgenaam het probleem met het lekkende dak nadrukkelijk onder hun aandacht moeten brengen en hen moeten vragen welke maatregelen er genomen zouden moeten worden. De notaris heeft niet gesteld, waartoe “zijn aandacht voor het lekkende dak” heeft geleid: met andere woorden welke acties hij ten aanzien van het lekkende dak heeft ondernomen. Uit het feit dat de notaris in zijn brief van 7 oktober 2010 heeft geschreven dat het lekkende dak zijn aandacht heeft en in zijn brief van 22 mei 2011 melding maakt van het feit dat het dak lekt, maakt de kamer op dat de notaris ten aanzien van het lekkende dak in de tussentijd niets heeft ondernomen. Dit, terwijl hij als executeur toch de taak had de goederen van de nalatenschap te beheren, waaronder het (laten) plegen van gewoon onderhoud. Naar het oordeel van de kamer is de notaris in zoverre niet zorgvuldig en onvoldoende voortvarend te werk gegaan en dient dit onderdeel van de klacht gegrond verklaard te worden.

4.6.        De notaris heeft aanvankelijk geweigerd als executeur af te treden, maar deed dit pas toen de klager een verzoekschrift tot ontslag had ingediend en hij tevergeefs naar een opvolger had gezocht. De nalatenschap was toen nog niet afgewikkeld.

4.6.1.    a.

De erven hebben tegenover de notaris meermalen verklaard dat zij geen vertrouwen meer in hem hadden, maar de notaris wilde niet als executeur aftreden. Pas nadat de klager een verzoekschrift tot ontslag van de notaris als executeur had ingediend, was de notaris bereid zijn functie als executeur neer te leggen. De klager heeft hoge kosten moeten maken voordat de verzoekschriftprocedure tot stand kwam. Eerst heeft de notaris nog veel tijd gespendeerd aan het zoeken van een opvolger, welke tijd aan de erven in rekening is gebracht. Enkele maanden later echter kwam de notaris tot de conclusie dat hij zijn functie ook kon beëindigen op grond van het feit dat hij zijn werkzaamheden als executeur had beëindigd. De nalatenschap was nog niet afgewikkeld, omdat er nog een aanzienlijke schuld, een onverkocht woonhuis en onverdeelde roerende zaken waren.

4.6.2.    b.

Pas in januari 2011 hebben de erfgenamen ingestemd met het voorstel van de notaris een vervanger voor hem aan te wijzen. In dat voorstel heeft de notaris de erfgenamen de gelegenheid geboden hun voorkeur uit te spreken voor een opvolgend executeur. De tijd die de notaris heeft besteed aan het zoeken van een opvolgend executeur, is aan de erfgenamen in rekening gebracht omdat het werkzaamheden zijn die in het kader van een goede afwikkeling van de nalatenschap zijn verricht. Bovendien zijn deze werkzaamheden op uitdrukkelijk verzoek van de klager en de andere erfgenaam uitgevoerd. De klager heeft toen zijn voorkeur uitgesproken voor bepaalde notarissen. Twee notarissen weigerden op voorhand. Een notaris is in gesprek geweest met de erfgenamen en heeft het dossier bestudeerd, maar zag uiteindelijk ook af van de executele. De vierde notaris was met de notaris van mening dat de afwikkeling van de nalatenschap ondertussen een dusdanig stadium had bereikt dat de executele beëindigd kon worden. De werkzaamheden als executeur waren op dat moment nagenoeg voltooid. De schulden van de nalatenschap waren voor zoveel mogelijk voldaan en de erfgenamen waren niet in de gelegenheid middelen ter beschikking te stellen om de lasten van de nalatenschap te voldoen. De erfgenamen hadden bovendien kenbaar gemaakt het beheer van de nalatenschap op zich te nemen en de afwikkeling van de nalatenschap te zullen voltooien.

4.6.3.    c.

Onbetwist is de stelling van de klager dat de erven geen vertrouwen meer stelden in de notaris als executeur en dat zij dit ook meermalen tegenover de notaris hebben uitgesproken. Dit had voor de notaris meteen al aanleiding moeten zijn om zijn taak als executeur te beëindigen en hij had niet eerst nog langdurig op zoek moeten gaan naar een opvolger. De erven zijn immers niet gediend met een executeur, die niet hun vertrouwen geniet. Een notaris behoort te weten dat het risico reëel is dat een andere notaris een zogenaamde ruzieboedel niet zal willen overnemen. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris in deze niet adequaat gehandeld en zij acht de klacht gegrond.

4.7.        De Notaris heeft rekening en verantwoording afgelegd, die niet compleet en niet conform de wet is.

4.7.1.     a.

             De klager betwist de rekening en verantwoording die de notaris heeft afgelegd en dan met name de door de notaris gedeclareerde bedragen alsmede de wijze waarop de rekening en verantwoording is opgemaakt. Bovendien is de rekening en verantwoording per brief gedaan en niet door middel van een notariële akte.

4.7.2.    b.

De notaris heeft op 22 mei 2011 rekening en verantwoording afgelegd aan de erfgenamen en betwist dat hij daarbij niet zorgvuldig gehandeld heeft. De rekening en verantwoording is niet in een notariële akte vastgelegd, omdat de erfgenamen niet akkoord zijn gegaan met de rekening en verantwoording en zij de notaris geen décharge hebben verleend.

4.7.3.    c.

             Naar het oordeel van de kamer is de klacht in te algemene bewoordingen gesteld. De klager stelt niet (concreet) op welke punten de rekening en verantwoording incompleet is, waarom deze niet conform de wet is en waarom hij de gedeclareerde bedragen en de wijze waarop de rekening en verantwoording is opgesteld niet conform de wet acht. De kamer is dan ook van oordeel dat de klacht onvoldoende is onderbouwd, hetgeen leidt tot een ongegrondverklaring van deze klacht. 

4.8.        De inhoud van de kluis was niet compleet.

4.8.1.    a.

De notaris was op de hoogte van de slechte verstandhouding tussen de erfgenamen. Juist daarom werd bij hem de kluis (met sieraden) in bewaring gegeven. Het had op de weg van de notaris gelegen deugdelijk te noteren wat er aldus bij hem in bewaring werd gegeven. Omdat de notaris de kluis in ontvangst heeft genomen zonder de inhoud daarvan deugdelijk vast te stellen, laat staan vast te leggen, heeft hij niet zorgvuldig gehandeld.

4.8.2.     b.

             De notaris heeft de kluis uitsluitend geopend in het bijzijn van de klager en/of zijn zuster. Behalve de notaris beschikte, voor zover hem bekend, alleen de klager over een sleutel. De notaris betwist dat de sieraden die volgens de erfgenamen ontbreken zich ook daadwerkelijk in de kluis hebben bevonden.

4.8.3.    c.

             Vast staat dat zowel de zuster van de klager als de notaris bij de politie aangifte hebben gedaan van vermissing van sieraden uit de kluis. Of zich in de kluis sieraden hebben bevonden en zo ja, welke hoeveelheid en aard, is objectief niet (meer) vast te stellen. Dit kan de notaris worden aangerekend. Het had op de weg van de notaris gelegen om niet alleen ter voorkoming van eventuele geschilpunten maar ook in zijn eigen belang meteen bij de inbewaringneming van de kluis samen met de erfgenamen de inhoud van de kluis te inventariseren, de bevindingen daarvan schriftelijk vast te leggen en die schriftelijke vastlegging samen met de erfgenamen te ondertekenen. Een en ander heeft de notaris nagelaten en daarmee heeft hij niet zorgvuldig gehandeld, zoals van een notaris verwacht mag worden. De kamer acht deze klacht gegrond.

4.9.        De notaris heeft de administratie en onderliggende bescheiden niet willen afgeven.

4.9.1.    a.

Nadat de notaris zijn taak als executeur had beëindigd, wilden de erfgenamen samen de verdere afwikkeling van de nalatenschap ter hand nemen. Ten behoeve van die afwikkeling wilden de erfgenamen de beschikking hebben over de administratie en onderliggende bescheiden, maar de notaris wilde niet tot afgifte daarvan overgaan. Als redenen daarvoor voerde de notaris aan de incomplete inhoud van de kluis en het feit dat zijn nota’s nog niet waren voldaan. Pas toen de erfgenamen een deurwaarder hadden ingeschakeld, werd (een deel van) de administratie afgegeven. De kosten van de deurwaarder kwamen ten laste van de erven.

4.9.2.    b.

De notaris had zijn werkzaamheden als executeur voltooid en hij heeft de goederen van de nalatenschap op 26 september 2011 ter beschikking van de erfgenamen gesteld. De door de erfgenamen ingeschakelde deurwaarder heeft daarbij een beschrijving van de goederen van de nalatenschap opgesteld.

4.9.3.    c.

De notaris heeft onbetwist gesteld dat hij op 26 september 2011 de goederen van de nalatenschap aan de erfgenamen ter beschikking heeft gesteld. Dat de notaris dat niet vóór die datum heeft willen doen, zoals de klager heeft gesteld, acht de kamer onvoldoende onderbouwd. Als de erfgenamen de terbeschikkingstelling afdwingen via een deurwaarder dan komen de kosten daarvan voor hun rekening. Immers de klager betwist niet dat de nota’s van de notaris onbetaald waren gebleven en dan valt het de notaris bezwaarlijk te verwijten dat hij met betrekking tot de onder hem berustende goederen van de nalatenschap gebruik maakt van zijn retentierecht. Dat zou anders kunnen zijn indien de erfgenamen door het achterhouden van die goederen onevenredig veel schade zou worden berokkend, maar dat is gesteld noch gebleken. Als onder deze omstandigheden de erven het retentierecht willen doorbreken door een deurwaarder in te schakelen dan komen te kosten daarvan voor eigen rekening en risico. De kamer acht deze klacht ongegrond.

4.10.      De notaris heeft zich regelmatig ook naar derden toe, onheus over met name de klager uitgelaten.

4.10.1. a.

Diverse derden, onder wie een medewerker van Obvion en een medewerker van de Rabobank, hebben uitdrukkelijk verklaard dat de notaris zich onheus over de klager heeft uitgelaten. Het geeft geen pas dat de notaris in zijn hoedanigheid zich schuldig maakt aan het doen van dergelijke uitlatingen.

4.10.2. b.

Deze klacht is voor het eerst naar voren is gebracht in de pleitnota van de advocaat van de klager. De notaris heeft op die nota gereageerd door tijdens de openbare behandeling te verklaren dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld en dat hij betwist hetgeen in de pleitnota van de wederpartij is vermeld.

4.10.3. c.

             Waaruit de beweerdelijke onheuse uitlatingen hebben bestaan, heeft de klager niet gesteld. Tegenover een dergelijke algemene stelling volstaat een algemene betwisting, zoals de notaris in dit geval heeft gedaan. De kamer is dan ook van oordeel dat deze klacht ongegrond verklaard dient te worden.

4.11.      De declaraties van de notaris overschrijden de gebruikelijke norm van 1% van de nalatenschap ruimschoots.

4.11.1. a.

De notaris heeft bijna € 20.000,00 gedeclareerd en dat is bijna vijfmaal zoveel als de norm. De wijze van declareren door de notaris is zeer onzorgvuldig.

4.11.2. b.

Aan de executeur komt volgens de wet als loon toe 1% van de waarde van het vermogen op de sterfdag van de erflater. Op de sterfdag bedroeg het saldo van de nalatenschap € 212.912,00. Anders dan de klager stelt, heeft de notaris de wettelijke norm geenszins overschreden. De wettelijke norm is voorts van regelend recht. Bij testament is de erflater hiervan afgeweken en heeft hij bepaald dat de notaris voor zijn werkzaamheden als executeur en bewindvoerder het in de beroepsgroep gebruikelijke uurloon toekomt. Het gebruikelijke uurloon bedraagt € 150,00. De declaraties zijn op dit tarief gebaseerd. Bij aanvang van zijn taak als executeur heeft de notaris aan de erfgenamen duidelijk kenbaar gemaakt welk uurtarief voor zijn werkzaamheden geldt en dat door hem in de uitoefening van zijn taak gemaakte kosten, zoals bij testament is bepaald, tevens voor rekening van de erfgenamen komen. Behalve recht op loon heeft de executeur ook recht op vergoeding van de door hem in de uitoefening van zijn functie gemaakte kosten. Hierover heeft de erflater in zijn testament bepaald dat de in de uitoefening van de taak als executeur en bewindvoerder gemaakte kosten en loon voor rekening van de erfgenamen komen, naar rato van hun verkrijging als erfgenaam. Het verwijt is al met al onterecht. Klachten over de declaratie en de urenstaten die daaraan ten grondslag liggen, dienen bovendien beoordeeld te worden door de ringvoorzitter.

4.11.3. c.

Artikel 4:144 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de beloning van een executeur één procent van de waarde van het vermogen van de erflater op diens sterfdag bedraagt. De erflater kan echter anders bepalen en in het onderhavige geval heeft de erflater dat ook gedaan. De erflater heeft in zijn laatste testament van 5 januari 2007 aan de executeur een loon toegekend, vast te stellen met inachtneming van het in de beroepsgroep van de betreffende executeur gebruikelijke uurloon. Tevens heeft de erflater in dat testament bepaald dat de in de uitoefening van de taak gemaakte kosten en eventueel loon voor rekening van zijn erfgenamen komen naar rato van hun verkrijging als erfgenaam. De notaris heeft gesteld dat in zijn beroepsgroep een uurloon van € 150,00 gebruikelijk is. De klager heeft dit bedrag niet betwist. Evenmin heeft de klager de stelling van de notaris betwist dat hij bij aanvang van zijn taak als executeur aan de erfgenamen duidelijk kenbaar heeft gemaakt welk uurtarief voor zijn werkzaamheden zou gelden en dat de door hem in de uitoefening van zijn taak gemaakte kosten tevens voor rekening van de erfgenamen zouden komen. Dat de erfgenamen destijds hiertegen bezwaren hebben kenbaar gemaakt aan de notaris is gesteld noch gebleken, zodat de kamer er van uit gaat dat er over het uurtarief (stilzwijgende) overeenstemming bestond tussen de erfgenamen en de notaris. De kamer is van oordeel dat de notaris een uurloon van € 150,00 in rekening heeft mogen brengen en daarom acht zij deze klacht ongegrond.

Voor het geval deze klacht van de klager ook betrokken moet worden op het aantal gedeclareerde uren, dat eveneens van invloed is op de hoogte van de declaraties, merkt de kamer op dat een geschil over de hoogte van de declaratie(s) aan de voorzitter van het bestuur van de desbetreffende ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie moet  worden voorgelegd.

4.12.      Het handelen en nalaten van de notaris met betrekking tot de onderhavige aangelegenheid laten over een lange periode een patroon van nonchalance en onzorgvuldigheid zien hetgeen gepaard ging met vaak een slechte en te late communicatie jegens de erfgenamen. De kamer is op basis van de gegrond te verklaren klachten, in onderling verband en samenhang beschouwd, dan ook van oordeel dat de maatregel van berisping is aangewezen.

5.           De beslissing

            De kamer:

5.1.         verklaart de hiervoor genoemde klachten onder 4.1., 4.2., 4.4.,  4.6. en 4.8. gegrond en de klachten genoemd onder 4.3. en 4.5. gedeeltelijk gegrond;

5.2.        legt de notaris ter zake van de gegrond verklaarde klachten de maatregel van berisping op;

5.3.      verklaart de overige klachten ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. P.W.E.C. Pulles, voorzitter, M.P.F. van Dooren,

J.J.G.M. Kuijpers, I.M.W. Boerhof en J.A.P. Dings, bijgestaan door L.G.H. Cox, secretaris, en op 28 maart 2012 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris,                                                              De voorzitter,

mr. L.G.H. Cox                                                                      mr. P.W.E.C. Pulles