ECLI:NL:TNOKLEE:2012:YC0783 Kamer van toezicht Leeuwarden 27-2011

ECLI: ECLI:NL:TNOKLEE:2012:YC0783
Datum uitspraak: 23-04-2012
Datum publicatie: 27-04-2012
Zaaknummer(s): 27-2011
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Onzorgvuldig handelen notarissen. Lange duur afwikkeling nalatenschappen. Onvolledig/onjuist informeren klager. Onrechtmatig onttrekken van gelden aan boedel door notarissen. Declaratiegeschil.

 

 

KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN

Reg.nr.:

Datum uitspraak:

27-2011

23 april 2012

UITSPRAAK

van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:

A,

wonende te B,

hierna te noemen: klager,

procederende in persoon,

tegen

1.         mr. C ,

notaris te D,

hierna te noemen: notaris sub 1,

en

2.         mr. E ,

notaris te D,

hierna te noemen: notaris sub 2,

hierna gezamenlijk te noemen: de notarissen,

gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg.

PROCESVERLOOP

1.1       Bij brief van 21 november 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen notaris sub 1.

1.2       Notaris sub 1 heeft bij brief van 6 januari 2012 schriftelijk gereageerd op de klacht en daarbij verwezen naar een brief van eveneens 6 januari 2012 van notaris sub 2, zijnde de zaakbehandelaar van de onderhavige nalatenschappen.

1.3       Bij brief van 26 januari 2012 heeft klager zijn klaagschrift aangevuld.

1.4       De notarissen hebben bij brief van 31 januari 2012 een aanvulling gegeven op hun verweerschrift.

1.5       Bij brief van 7 februari 2012 heeft de Kamer aan klager en de notarissen kenbaar gemaakt dat zij, gelet op het gevoerde verweer, de klacht gericht acht tegen beide notarissen.

1.6       Desgevraagd heeft klager in de brief van 31 januari 2012 van de notarissen geen aanleiding gezien zijn klacht in te trekken. Met zijn brief van 11 februari 2012 heeft klager de Kamer daarvan in kennis gesteld.

1.7       Bij brieven van 18 en 28 februari 2012 heeft klager een aanvulling gegeven op zijn klaagschrift.

1.8       De notarissen hebben bij brief van 29 februari 2012 een nadere reactie gegeven.

1.9       Klager heeft met zijn brief van 5 maart 2012 nog een nadere reactie gegeven op de brief van de notarissen van 29 februari 2012.

1.10     De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 12 maart 2012 ter vergadering van de voltallige Kamer. Klager  is in het bijzijn van zijn zoons, de heer F en de heer G, verschenen. De notarissen zijn, bijgestaan door hun gemachtigde, eveneens verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de secretaris aantekeningen gemaakt.

MOTIVERING

Vaststaande feiten

2.1       In de onderhavige zaak zal worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.

2.2       Op [datum overlijden] is de heer H, de broer van klager (hierna te noemen: broer H), overleden.

2.3       Op 7 mei 2003 heeft het kantoor van de notarissen de opdracht tot afwikkeling van de nalatenschap van broer H ontvangen.

2.4       Op 17 juni 2003 is de verklaring van erfrecht terzake de nalatenschap van broer H afgegeven.

2.5       In augustus 2003 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen notaris sub 2 en de erven van broer H over de verdeling van de beleggingsportefeuille, waarna de erven bij brief van 28 oktober 2003 op de hoogte zijn gebracht van de verdeling c.q. verkoop van de beleggingsportefeuille met verdeeldatum 1 september 2003.

2.6       Op 3 maart 2004 is de aanslag recht van successie terzake de nalatenschap van broer H opgelegd.

2.7       Op [datum overlijden] is de heer J, de (andere) broer van klager (hierna te noemen: broer J), overleden.

2.8       Op 23 maart 2004 heeft het kantoor van de notarissen de opdracht tot afwikkeling van de nalatenschap van broer J ontvangen.

2.9       Op 30 maart 2004 is de verklaring van erfrecht terzake de nalatenschap van broer J afgegeven.

2.10     Op 13 april 2004 is de bank verzocht de beleggingsportefeuille van broer J te verdelen c.q. te verkopen.

2.11     Op 27 april 2004 zijn de successierechten terzake de nalatenschap van broer H vanaf de derdengeldenrekening voldaan.

2.12     Op 9 november 2004 is aan de bank opdracht gegeven de bankrekeningen van broer H op te heffen en het resterende saldo over te maken naar de derdengeldenrekening van het notariskantoor ten behoeve van de nalatenschap van broer J.

2.13     Op 10 februari 2005 is de aanslag recht van successie terzake de nalatenschap van broer J opgelegd.

2.14     De successierechten terzake de nalatenschap van broer J zijn in drie deelbetalingen, waarvan de laatste betaling op 12 augustus 2005, voldaan.

2.15     In 2010 heeft klager telefonisch contact opgenomen met notaris sub 1 over de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn broers.

2.16     Op 23 mei 2011 is de rekening en verantwoording terzake de nalatenschap van broer J opgemaakt en tezamen met de rekening en verantwoording terzake de nalatenschap van broer H aan de erven verzonden.        

Het standpunt van klager

3.         Klager verwijt de notarissen dat zij tekort zijn geschoten terzake de afhandeling van de nalatenschappen van zijn twee broers H en J. De declaratie voor de verrichte werkzaamheden was niet juist en bij controle van de staat van rekening en verantwoording bleken bepaalde posten niet dan wel niet juist te zijn verwerkt. Klager vindt dat de notarissen in strijd met de eer en het aanzien van het notarisambt hebben gehandeld en dat zij het vertrouwen in de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van een notaris hebben geschonden. Klager maakt de notarissen diverse verwijten, die kort samengevat betrekking hebben op onzorgvuldig handelen door de notarissen, het onvolledig dan wel onjuist informeren van klager, het onrechtmatig onttrekken van gelden aan de boedel door de notarissen en het onjuist handelen ten aanzien van de declaratie.

Het standpunt van de notarissen

4.1       De notarissen hebben verweer gevoerd.

4.2       Notaris sub 1 heeft zich op het standpunt gesteld dat de tegen hem gerichte klacht niet-ontvankelijk dan wel ongegrond dient te worden verklaard, omdat hij niet inhoudelijk betrokken is geweest bij de afwikkeling van de nalatenschappen en klager niet heeft onderbouwd welk verwijt hij notaris sub 1 in deze maakt.

4.3       Notaris sub 2 heeft aangegeven dat hij destijds als kandidaat-notaris met de afwikkeling van de nalatenschappen belast is geweest, dat hij, nadat hij was beëdigd tot notaris, de betreffende dossiers heeft overgedragen aan een collega en dat hij in de veronderstelling was dat de nalatenschappen waren afgewikkeld. Voorts heeft notaris sub 2 aangegeven dat na de melding van klager in 2010 een reorganisatie van het notariskantoor de afwikkeling van de nalatenschappen heeft vertraagd. In mei 2011 heeft notaris sub 2 de betreffende dossiers wederom in behandeling genomen. Door miscommunicatie heeft de afwikkeling van de nalatenschappen langer geduurd dan gebruikelijk. Notaris sub 2 heeft betwist dat doelbewust aldus is gehandeld. Om de zaak op te lossen heeft het notariskantoor ingestemd met het door klager gedane voorstel terzake het honorarium en heeft het notariskantoor de boete vanwege de te late betaling van de successierechten en het verlies op de aandelen voor haar rekening genomen. Notaris sub 2 betreurt de gang van zaken en heeft daarvoor zijn excuses aangeboden. Tot slot heeft notaris sub 2 aangegeven dat naar aanleiding van deze klacht binnen het notariskantoor kwaliteitsverbeteringen van in behandeling zijnde en nog te behandelen dossiers zijn doorgevoerd.

4.4       Ter zitting hebben de notarissen aangevoerd dat klager ten aanzien van de door hem in zijn brief van 28 februari 2012 onder de punten 1 tot en met 4 en 6 tot en met 10 verwoorde klachtonderdelen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hierover niet binnen de ingevolge artikel 99, twaalfde lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) geldende termijn is geklaagd.

De beoordeling

Inleiding

5.1       De Kamer overweegt ten aanzien van het verzoek van klager om onderzoek te doen naar de gang van zaken ten aanzien van de nalatenschappen, zodat antwoord kan worden verkregen op de vragen, zoals klager die heeft geformuleerd in zijn aan de secretaris van de Kamer gerichte brief van 26 januari 2012, het volgende. Zoals de plaatsvervangend voorzitter reeds tijdens de behandeling van het klaagschrift ter zitting van 12 maart 2012 heeft aangegeven, behandelt de Kamer klachten en doet zij daarop uitspraak. Klager dient zich tot de notarissen en niet tot de Kamer te richten om zijn vragen beantwoord te krijgen. De Kamer zal het verzoek van klager dan ook afwijzen.

5.2       Zoals reeds in overweging 1.5 is aangegeven wordt de klacht geacht te zijn gericht tegen beide notarissen. De notarissen hebben aangegeven dat notaris sub 2 de behandelaar van de onderhavige nalatenschappen is en dat notaris sub 1 daarmee inhoudelijk gezien geen bemoeienis heeft gehad. Op grond van de overgelegde brieven is de Kamer van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat notaris sub 1 in ieder geval de schijn heeft gewekt dat hij inhoudelijk betrokken is geweest bij de afwikkeling van de nalatenschappen. Immers, notaris sub 1 heeft onder meer de brief van 23 mei 2011 betreffende de rekening en verantwoording van de nalatenschappen en de brief van 14 juli 2011 betreffende de declaratie, ondertekend. Daar komt bij dat door het feit dat notaris sub 1 en notaris sub 2 samen een maatschap vormen, het handelen dan wel nalaten van beide notarissen in het onderhavige geval op elkaar afstraalt, zodat zij beiden voor dit handelen dan wel nalaten verantwoordelijk moeten worden gehouden. De Kamer zal daarom in haar beoordeling van de gegrondheid van de klachtonderdelen geen onderscheid aanbrengen tussen de twee notarissen. 

Ontvankelijkheid

6.1       De Kamer dient in de onderhavige zaak de vraag te beantwoorden of de notarissen tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Alvorens aan beantwoording van die vraag toe te komen, dient de Kamer in te gaan op het verweer van de notarissen dat klager niet-ontvankelijk is ten aanzien van de klachtonderdelen genoemd onder de punten 1 tot en met 4 en 6 tot en met 10 in zijn brief van 28 februari 2012.

6.2       Ingevolge artikel 99, twaalfde lid van de Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.

6.3       Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel, zoals verwoord in de brief van 28 februari 2012, is de Kamer van oordeel dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van de notarissen doel treft. Klager verwijt de notarissen dat zij geen voorlichting hebben gegeven over de financiële consequenties van de inschakeling van een notaris. Een notaris dient voorafgaand aan de dienstverlening - in casu het moment waarop aan de notarissen opdracht is gegeven tot de afwikkeling van de nalatenschappen - duidelijke informatie te geven over de tarieven, zodat deze kenbaar zijn voor de (potentiële) cliënten. Klager heeft de notarissen ingeschakeld kort na het overlijden van zijn broers H en J, op respectievelijk [datum overlijden] en [datum overlijden]. Klager heeft op 21 november 2011 een klacht ingediend en heeft dit klachtonderdeel eerst bij zijn brief van 28 februari 2012 naar voren gebracht. Gelet op het tijdsverloop tussen het handelen dan wel nalaten van de notarissen en het moment waarop klager zich hierover heeft beklaagd, is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 99, lid 12 van de Wna inmiddels verstreken. De Kamer zal klager in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren. 

6.4       Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klager ten aanzien van de overige klachtonderdelen overweegt de Kamer het volgende. Omdat sprake is geweest van een voortdurend proces van handelen en nalaten door de notarissen vanaf mei 2003 en het laatste handelen van de notarissen betrekking heeft op de rekening en verantwoording, die in 2011 heeft plaatsgevonden, is de Kamer van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de 'driejaarstermijn'  als bedoeld in vorengenoemd artikellid reeds is verstreken op het moment dat klager zijn klacht op 21 november 2011 bij de Kamer indiende. Dit betekent dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van de notarissen zal worden gepasseerd. Klager zal worden ontvangen in deze klachtonderdelen. Daarmee komt de Kamer toe aan een inhoudelijke beoordeling van het door klager gestelde tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de notarissen als bedoeld in artikel 98, eerste lid, van de Wna.

Tuchtrechtelijk laakbaar handelen

7.1       Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wna zijn (kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notarissen zoals door klager beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.

7.2       Klager heeft de notarissen diverse verwijten gemaakt. De Kamer heeft de verwijten gegroepeerd in onzorgvuldig handelen, het gestelde onrechtmatig onttrekken van gelden aan de boedel door de notarissen, onjuist handelen ten aanzien van de declaratie en een restcatergorie. De Kamer zal hierna op de zodanig geclusterde verwijten ingaan.

Onzorgvuldig handelen

8.1       Klager heeft de notarissen diverse verwijten gemaakt die de Kamer - kort samengevat - als onzorgvuldig handelen heeft aangemerkt. Hiertoe heeft de Kamer de volgende verwijten gerekend:

·         de notarissen hebben niet voortvarend gewerkt (klachtonderdeel 2);

·         de notarissen hebben geen boedelbeschrijvingen verstrekt (klachtonderdeel 3);

·         de notarissen hebben niet zorgvuldig en nauwgezet gewerkt (klachtonderdelen 4, 14 en 15);

·         het beheer van de gelden op (derden)rekeningen heeft niet op juiste wijze plaatsgevonden (klachtonderdelen 6, 7 en 8);

·         het verlies op de aandelen is niet vermeld in de rekening en verantwoording (klachtonderdeel 13).

8.2       Naar het oordeel van de Kamer, kan - en door de notarissen ook erkend, onder meer bij brief van 23 mei 2011 en in het verweerschrift - gelet op het tijdsverloop tussen de opdrachtverlening en de definitieve afwikkeling van de nalatenschappen en het ontbreken van omstandigheden op grond waarvan de afwikkeling van de nalatenschappen langer dan gemiddeld heeft geduurd, genoegzaam worden vastgesteld dat de notarissen de nalatenschappen niet voortvarend hebben afgewikkeld.

8.3       Door de notarissen is evenmin betwist dat geen boedelbeschrijvingen zijn gemaakt en dat de rekening en verantwoording onvolledig was. Volgens klager was de rekening en verantwoording niet volledig, omdat daarin een teruggave IB 2004 niet is vermeld (klachtonderdeel 14) en het verlies van de aandelen (klachtonderdeel 13) niet is vermeld. Klager heeft dit aangemerkt als niet integer dan wel onzorgvuldig handelen. Ook het voor een te laag bedrag opnemen van de schulden op de aangifte successierechten (klachtonderdeel 15) en het niet informeren van klager over gelden die gedurende lange tijd op de (derden)rekening staan, als gevolg waarvan klager de mogelijkheid is ontnomen die gelden te beleggen om een gunstig beleggingsresultaat te behalen (klachtonderdelen 4, 6 en 7), acht klager onzorgvuldig. Met betrekking tot het langdurig aanhouden van gelden op de (derden)rekening heeft klager nog opgemerkt dat de rente over de gelden op bedoelde rekening niet ten goede zijn gekomen aan de rechthebbenden, hetgeen klager eveneens onzorgvuldig acht (klachtonderdeel 8).

8.4        De Kamer vat de in overweging 8.3 opgenomen klachtonderdelen aldus samen dat de notarissen in het onderhavige geval in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en in strijd met hun informatieplicht hebben gehandeld. Ingevolge artikel 17, eerste lid van de Wna oefent de notaris zijn ambt met de grootste mogelijke zorgvuldigheid uit. Artikel 4, eerste lid, van de Verordening beroeps- en gedragsregels betreft de informatieplicht van de notaris. Hierin is bepaald dat de notaris is gehouden alle partijen bij de rechtshandeling waarvoor zijn tussenkomst is ingeroepen voor te lichten met betrekking tot de gevolgen van de handeling, voor zover de wet of de gewoonte dit van hem verlangt. Dat de notarissen klager niet (uit eigen beweging) volledig hebben geïnformeerd over de afwikkeling van de nalatenschappen en alles wat daarmee samenhangt, waaronder de rekening en verantwoording, staat vast dat de notarissen hun informatieplicht hebben geschonden. In dat verband merkt de Kamer op dat de notarissen dit niet hebben betwist en dat uit de briefwisseling die in 2011 tussen klager en de notarissen heeft plaatsgevonden bovendien blijkt dat de notarissen daarin nalatig zijn geweest.  Naast de schending van de informatieplicht blijkt uit bedoelde briefwisseling dat de notarissen abusievelijk bedragen niet in het overzicht hebben verwerkt en dat zij niet uit eigen beweging de rente over de gelden op de (derden)rekening hebben vergoed. Naar het oordeel van de Kamer moet dan ook worden geconcludeerd dat de notarissen in zoverre onzorgvuldig hebben gehandeld en dat de door klager terzake gemaakte verwijten terecht zijn. De Kamer zal vorengenoemde klachtonderdelen dan ook gegrond verklaren.

Onttrekken van gelden aan de boedel

9.1       Klager heeft de notarissen verweten dat zij onrechtmatig diverse bedragen aan de boedel hebben onttrokken, waaronder een bedrag van € 4.280,-, zijnde de boete vanwege te late betaling van de successierechten (klachtonderdeel 10), een bedrag van € 2.188,-, zijnde het verlies vanwege te late verkoop van aandelen (klachtonderdeel 12) en een bedrag terzake een te hoge declaratie (klachtonderdeel 19). Het klaagschrift en de aanvullingen daarop in onderlinge samenhang bezien, heeft de Kamer ten aanzien van deze klachtonderdelen begrepen dat klager heeft willen stellen dat de notarissen te kwader trouw hebben gehandeld.

9.2       Met de erkenning van de notarissen dat genoemde bedragen ten onrechte in mindering zijn gebracht op het openstaande saldo en het feit dat ten aanzien van deze bedragen een regeling is getroffen, staat naar het oordeel van de Kamer vast dat de notarissen in zoverre jegens klager onrechtmatig hebben gehandeld. Deze klachtonderdelen zullen dan ook gegrond worden verklaard. Dat daarbij sprake is geweest van te kwader trouw handelen door de notarissen is Kamer echter niet gebleken.

Verwijten ten aanzien van de declaratie

10.1     Klager heeft in dit verband gesteld dat ten onrechte een bedrag van € 34.518,05 aan kosten in rekening is gebracht (klachtonderdeel 16), dat in de declaratie meerdere fouten staan (klachtonderdeel 17), dat de notarissen gelden op de derdenrekening hebben verrekend met hun eigen declaratie (klachtonderdeel 18), dat de notarissen niet op verzoek een specificatie hebben willen verstrekken van de declaratie (klachtonderdeel 20) en dat de notarissen de declaratie hebben gebaseerd op de 1%-regeling (klachtonderdeel 21).

10.2     De Kamer is ingevolge vaste jurisprudentie van het Gerechtshof te Amsterdam, waaronder de uitspraak van 12 juli 2007 van het Gerechtshof te Amsterdam, LJN: BA9606,  gehouden om geschillen die betrekking hebben op de declaratie van een notaris marginaal te toetsen. De Kamer is in het onderhavige geval van oordeel, en daarin bevestigd door het feit dat partijen een regeling met elkaar hebben getroffen ten aanzien van de hoogte van de declaratie (klachtonderdelen 16 en 17), dat de notarissen klachtwaardig hebben gehandeld. Met betrekking tot klachtonderdeel 21 overweegt de Kamer dat uit de brief van 14 juli 2011 kan worden afgeleid dat aanvankelijk is gedeclareerd op basis van de wettelijke regeling dat een uitvoerder van de afwikkeling van de nalatenschap recht heeft op 1% van de waarde van de nalatenschappen ten tijde van het overlijden. De notarissen hebben echter niet als executeurs te gelden, zodat zij aanvankelijk ten onrechte aldus hebben gedeclareerd. De Kamer acht dit klachtwaardig. Voorts is de Kamer van oordeel dat de notarissen de tuchtrechtelijke norm hebben geschonden door - en door de notarissen niet betwist - zonder toestemming van klager gelden op de derdenrekening te verrekenen met hun eigen declaratie (klachtonderdeel 18). In het algemeen en behoudens uitzonderingen geldt dat een notaris zijn declaratie niet zonder toestemming van de cliënt aan zichzelf voldoet uit de derdengelden die hij onder zijn beheer heeft. De notarissen hebben derhalve in zoverre klachtwaardig gehandeld. Met betrekking tot klachtonderdeel 20 overweegt de Kamer dat de notarissen de stellingen van klager terzake niet hebben betwist, zodat de Kamer uitgaat van de juistheid daarvan. Het niet (desgevraagd) verstrekken van een specificatie van een declaratie acht de Kamer klachtwaardig. Alles overwegende is de Kamer van oordeel dat de klachtonderdelen die betrekking hebben op de declaratie gegrond zijn.    

De resterende verwijten

11.1     Klager heeft de notarissen verweten dat de inrichting en de administratieve organisatie op het kantoor van de notarissen niet op orde zijn (klachtonderdeel 5). In dat verband heeft hij aangegeven dat de onderhavige dossiers jarenlang uit het zicht zijn geraakt en dat de dossiers zijn overgedragen zonder dat nadien op enige wijze controle heeft plaatsgevonden. De notarissen hebben erkend dat de dossiers in het ongerede zijn geraakt. Naar het oordeel van de Kamer kan het de notarissen als eindverantwoordelijken op een notariskantoor worden aangerekend dat zij na de overdracht van de dossiers aan een collega geen controle hebben gehouden op de voortgang van de dossiers en dat deze dossiers uit het zicht zijn geraakt. De Kamer zal dit klachtonderdeel dan ook gegrond verklaren.

11.2     Voorts heeft klager gesteld dat de notarissen hebben willen profiteren door gelden die hen niet toebehoorden onder zich te houden (klachtonderdeel 11) en door een onjuiste declaratie op te maken (klachtonderdeel 22). Zoals reeds onder 9.2 is overwogen, is de Kamer van oordeel dat haar van een willen profiteren en een daartoe doelbewust handelen niet is gebleken. De Kamer zal deze klachtonderdelen dan ook ongegrond verklaren.

11.3     Klager heeft voorts gesteld dat de notarissen zich partijdig hebben gedragen en belanghebbende zijn geworden (klachtonderdeel 9). In dat verband heeft klager aangevoerd dat de notarissen belang hebben gekregen de boedel niet voortvarend af te handelen door onnodig lang en buiten medeweten van klager om grote bedragen op (derden)rekeningen te houden en de rente daarover niet te vergoeden. De Kamer kan klager hierin niet volgen. Niet gebleken is dat de notarissen enig belang hebben gekregen bij de niet-voortvarende afwikkeling van de nalatenschappen, waardoor zij belanghebbende zijn geworden dan wel zich partijdig hebben gedragen in deze. Dat de notarissen zich zouden hebben willen bevoordelen door de rente over de gelden op de (derden)rekening niet te vergoeden, is de Kamer niet gebleken. Dat de notarissen eerst nadat klager daarover is begonnen de rente hebben vergoed, doet daar niet aan af. De Kamer zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Maatregel

12.1     Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kunnen de notarissen meerdere verwijten worden gemaakt ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschappen van de broers van klager. De Kamer ziet dan ook aanleiding om aan de notarissen een maatregel op te leggen.

12.2     Ten aanzien van notaris sub 1 zal de Kamer de maatregel van waarschuwing opleggen. Daartoe overweegt zij dat notaris sub 1 in ieder geval de schijn heeft gewekt inhoudelijk betrokken te zijn geweest bij de afwikkeling van de nalatenschappen door diverse brieven, waaronder de brieven van 23 mei 2011 en 14 juli 2011 en de rekening en verantwoording te ondertekenen. Voorts heeft notaris sub 1 telefonisch met klager gesproken. Tijdens dit gesprek heeft hij aangegeven dat hij notaris sub 2 zal aansporen de nalatenschappen met voortvarendheid af te wikkelen. Omdat notaris sub 1 en sub 2 samen een maatschap vormen, straalt het handelen dan wel nalaten van notaris sub 2 ook af op notaris sub 1 en moet notaris sub 1 voor dit handelen dan wel nalaten eveneens verantwoordelijk worden gehouden. 

12.3     De Kamer zal notaris sub 2 de maatregel van berisping opleggen. De Kamer overweegt daartoe met name dat zij notaris sub 2 in ernstige mate een verwijt maakt van de onnodig lange duur die de afwikkeling van de nalatenschappen in beslag heeft genomen. Voorts verwijt de Kamer notaris sub 2 dat hij de suggestie heeft gewekt dat de 1%-regeling, zoals die geldt voor executeurs in nalatenschappen, zou hebben te gelden, terwijl de notaris in deze nalatenschappen geen executeur was en dat hij eerst nadat klager vragen heeft gesteld over de declaratie, de declaratie heeft aangepast.

DE BESLISSING

De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:

- wijst het verzoek van klager, zoals verwoord in overweging 5.1, af;

- verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel 1;

- verklaart klager ontvankelijk ten aanzien van de overige klachtonderdelen;

- verklaart de klachtonderdelen 9, 11 en 22 ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen 2 tot en met 8, 10 en 12 tot en met 21 gegrond;

- legt aan notaris sub 1 de maatregel van waarschuwing op;

- legt aan notaris sub 2 de maatregel van berisping op.

Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. R. Giltay, plaatsvervangend voorzitter, mrs. T.K. Hoogslag, H.Ph. Breuker, P. Nijenhuis en N.T. Vink, (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. S. Ambachtsheer, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2012.

S. Ambachtsheer                                                                               R. Giltay

De beslissing is verzonden op

Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.