ECLI:NL:TNOKDOR:2012:YC0866 Kamer van toezicht Dordrecht 05/11

ECLI: ECLI:NL:TNOKDOR:2012:YC0866
Datum uitspraak: 01-05-2012
Datum publicatie: 31-08-2012
Zaaknummer(s): 05/11
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht over het (doen) opstellen en passeren van een testament zonder te wijzen op de juridische gevolgen daarvan. Volgens klaagster is verzuimd om in het testament van haar overleden echtgenoot de bepaling als bedoeld in artikel 4:82 BW op te nemen. Klacht stuit af op vervaltermijn van artikel 99 lid 1 Wna.

Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Dordrecht

KvT Klachtnummer: 05/11

Datum: 1 mei 2012

Beslissing op de klacht van:

[Klaagster],

wonende te [woonplaats],

klaagster,

gemachtigde mr. A. Schep,

tegen:

1.  [oud-notaris],

voormalig notaris te [ vestigingsplaats],

2.  [oud-kandidaat-notaris],

voormalig kandidaat-notaris te [vestigingsplaats],

verweersters,

gemachtigde mr. H.J. Delhaas.

Partijen worden hierna ook aangeduid met klaagster, [oud-notaris en oud-kandidaat-notaris].

1. Verloop van de procedure

1.1. De Kamer heeft kennis genomen van de volgende processtukken:

- het klaagschrift dat op 30 november 2011 is ontvangen,

- het verweerschrift dat op 30 januari 2012 is ontvangen,

- de pleitnotitie van klaagster die op 6 maart 2012 is ontvangen,

- de pleitnotitie van verweersters die op 16 maart 2012 is ontvangen,

- de op 20 maart 2012 gehouden mondelinge behandeling,

- het navolgende gedeelte van de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde aanvullende pleitnotitie van klaagster: blad 3 derde alinea tot en met blad 4 tweede alinea en blad 5 tweede alinea.

2. Feiten

2.1. Op 2 februari 2011 overleed te [plaatsnaam] de echtgenoot van klaagster [Y] (hierna: erflater). Erflater was in tweede echt gehuwd met klaagster. Uit het eerste huwelijk van erflater zijn twee kinderen geboren.

2.2. In 2003 hebben klaagster en erflater hun testamenten laten wijzigen bij het notariskantoor van [oud-notaris]. Daartoe hebben klaagster en erflater op 24 februari 2003 een bespreking gevoerd met een notarieel medewerker, destijds werkzaam bij het notariskantoor van [oud-notaris]. Op 26 februari 2003 heeft erflater (mede namens klaagster) een e-mail aan de notarieel medewerker verzonden met een aantal opmerkingen over de op te stellen testamenten. De notarieel medewerker heeft bij brief van 27 februari 2003 aan erflater en klaagster een concept van hun testamenten en bij brief van 3 maart 2003 een aangepast concept van hun testamenten ter beoordeling verzonden. De testamenten zijn op 6 maart 2003 voor [oud-kandidaat-notaris], als waarnemer van [oud-notaris], verleden. In dit (voor erflater laatste) testament is, voor zover relevant, het volgende bepaald:

'(..) Voor het geval ik mocht overlijden voor mijn echtgenote [klaagster], sluit ik mijn beide kinderen geboren uit mijn eerste huwelijk casu quo hun nakomelingen uit als erfgenamen in mijn nalatenschap en benoem ik mijn echtgenote tot mijn enige erfgename. (..)'

2.3. In verband met het overlijden van erflater heeft klaagster op 16 februari 2011 gesproken met notaris mr. [naam notaris], thans houder van het protocol van [oud-notaris].

2.4. De twee kinderen van erflater hebben een beroep gedaan op hun legitieme portie. Zij hebben bij de rechtbank Dordrecht een civiele procedure jegens klaagster aanhangig gemaakt waarin zij, kort gezegd, betaling van hun legitieme portie vorderen.

3. De klacht en het verweer

3.1. De klacht strekt ertoe dat de Kamer een passende maatregel treft tegen [verweersters]. Klaagster stelt daartoe, kort gezegd, dat [verweersters] hoogst onzorgvuldig hebben gehandeld door in de gegeven omstandigheden het testament van erflater op te (laten) stellen en te (laten) passeren zonder hem uitdrukkelijk te wijzen op de juridische gevolgen daarvan. Volgens klaagster is verzuimd om in het testament van erflater de bepaling, zoals bedoeld in artikel 4:82 BW, op te nemen.

3.2. Het verweer strekt ertoe dat de Kamer klaagster niet-ontvankelijk verklaart in haar klacht, althans dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. [Verweersters] beroepen zich primair op artikel 99 lid 12 Wna. Dat artikel bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.

4.2. Ingevolge vaste jurisprudentie begint de vervaltermijn van artikel 99 lid 12 Wna te lopen zodra van het klachtwaardig handelen of nalaten van de (kandidaat-)notaris op enige wijze aan klaagster blijkt. Daarbij is niet relevant het moment waarop klaagster tot de conclusie kwam dat dit handelen of nalaten onjuist was. De jurisprudentie verwijst naar de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer II 1996-1997, 23706, nr. 12) waarin de reden voor het opnemen van een driejarige vervaltermijn wordt toegelicht als volgt:

'(..) dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. (..) De notaris moet ook niet in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. (..)'

4.3. Klaagster was aanwezig bij het passeren van het testament van erflater in 2003, bij de daaraan voorafgaande bespreking over dat testament (en haar testament) met de notarieel medewerker en zij heeft een concept van de testamenten alsmede een aanpassing daarop ontvangen. Hiermee staat vast dat klaagster in 2003 kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van [verweersters], zodat de vervaltermijn vanaf dat moment is gaan lopen.

4.4. Klaagster stelt dat zij eerst via het op 16 februari 2011 gevoerde gesprek met notaris Van Dijk tot de conclusie kwam dat het handelen of nalaten van [verweersters] onjuist was. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2. is overwogen, is dat moment evenwel niet doorslaggevend. Klaagster wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat uit de in de pleitnotitie aangehaalde tuchtuitspraken (LJN: BU2058, BM9278, BQ9866 en BA2016) volgt dat er sprake moet zijn van correspondentie waar uit blijkt dat klaagster op enig moment op de hoogte was van feiten die later aanleiding gaven tot het indienen van de klacht. Deze conclusie vindt geen steun in die tuchtuitspraken. De tuchtuitspraken onderschrijven het in 4.2. weergegeven toetsingskader van artikel 99 lid 12 Wna, terwijl het bij die uitspraken - anders dan in het onderhavige geval - klachten betrof over het handelen of nalaten van een notaris waar klager zelf niet bij aanwezig was. Ten slotte faalt het beroep van klaagster op de billijkheidscorrectie.

Dat klaagster er tot februari 2011 van overtuigd was dat het testament van erflater in orde was en dat als leek ook mocht zijn, is gelet op het vorenstaande onvoldoende om de wettelijke vervaltermijn van artikel 99 lid 12 Wna opzij te zetten.

4.5. Gelet op het vorenstaande zal klaagster niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht wordt dan ook niet toegekomen.

5. Beslissing

De Kamer van toezicht:

verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht.

Deze beslissing is genomen door mr. T. Zuidema, voorzitter, en mr. F. Hoppel, mr. ir. A.J.E. Cartigny, mr. W.J. Barendse en mr. R.V. van der Kuijp, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris en uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2012.