ECLI:NL:TNOKASS:2012:YC0928 Kamer van toezicht Assen KvT 07/2011
ECLI: | ECLI:NL:TNOKASS:2012:YC0928 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2012 |
Datum publicatie: | 28-03-2013 |
Zaaknummer(s): | KvT 07/2011 |
Onderwerp: | Registergoed |
Beslissingen: | Klacht niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht is niet-ontvankelijk, omdat de klacht niet is ingediend binnen de termijn van artikel 99 lid 12 Wna. |
Kamer van Toezicht
over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen
K.v.T.-klachtnr. 07/2011
1e blad
Beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen, gegeven op de klacht van:
[gemeente],
zetelende te [A],
hierna: de gemeente,
gemachtigde: mr. W.E.M. Klostermann, advocaat te Zwolle
tegen
[notaris],
notaris te [B],
hierna: de notaris
gemachtigde: mr. T.P. Hoekstra, advocaat te Amsterdam
OVERWEGINGEN
1. De procedure
1.1. Bij brief van 12 juli 2011 heeft de gemeente een klacht ingediend tegen de
notaris.
1.2 Aangezien de notaris lid van Kamer van Toezicht te [C] is, heeft het gerechtshof te Amsterdam op 21 september 2011 beslist dat de Kamer van Toezicht te Assen wordt belast met de behandeling van de zaak.
1.3 Bij schrijven van 28 november 2011 heeft de notaris zijn reactie op de klacht gegeven.
1.4 De gemeente heeft bij brief van 25 januari 2012 gereageerd op de reactie van de notaris.
1.5 De notaris heeft bij brief van 1 maart 2012 een reactie ingediend op de reactie van de
gemeente van 25 januari 2012.
1.6 Daarop heeft de notaris bij brief van 13 juni 2012 twee producties in het geding gebracht
en die producties toegelicht. De gemeente heeft daarop bij brief van 31 augustus 2012 gereageerd.
1.7 De behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van de Kamer vanToezicht van 12 september 2012. De gemeente werd vertegenwoordigd door [D] en [E], beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door gemachtigde mr. W.E.M. Klostermann. De notaris en zijn gemachtigde mr. T.P. Hoekstra waren ook aanwezig.
K.v.T.-klachtnr. 07/2011
2e blad
2. De feiten
In 1999 heeft de gemeente na jarenlange onderhandelingen een pand [F] te [A], verkocht en geleverd aan de toenmalige huurder van het pand, [G]. In 2002 hebben [G], de notaris en
[H], destijds ambtenaar bij de stafafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken bij de gemeente, gesproken over rectificatie van de akte van levering. Dat heeft ertoe geleid dat tussen [G] en [H] overeenstemming is ontstaan over een rectificatie. Daarop hebben zij de notaris opdracht gegeven tot het maken van een rectificatieakte. De notaris heeft de gemeente vervolgens op 19 november 2002 “ter attentie van [H]” ter ondertekening een volmacht gezonden op naam van [I], een ambtenaar die in 1999 namens de gemeente de volmacht voor de leveringsakte had getekend. Nadat [H] had aangegeven dat niet [I] maar hij bevoegd was om de gemeente te vertegenwoordigen, aangezien het niet om een reguliere onroerend goedtransactie, maar om een schikking zou gaan, heeft de notaris de gemeente ter attentie van [H] op 3 december 2002 een volmacht op diens naam toegefaxt. Daar was een concept van de rectificatieakte bijgevoegd. Op 4 december 2002 wordt ten overstaan van de notaris de rectificatieakte verleden op basis van een door [H] als vertegenwoordiger van de gemeente ondertekende volmacht.
De gemeente heeft [H] in 2011 disciplinair ontslag aangezegd wegens ernstig plichtsverzuim. Die kwestie had te maken met het optreden van [H] bij de onroerend goedtransactie tussen [G] en de gemeente, waarbij de gemeente [H] verwijt dat hij buiten de bevoegde personen binnen de gemeente om heeft gehandeld.
3. De klacht
Uit de inhoud van de rectificatieakte en de volmachten ter vertegenwoordiging van de gemeente had de notaris duidelijk moeten zijn dat [H] niet bevoegd was de gemeente te vertegenwoordigen, zodat de notaris geen medewerking kon en mocht verlenen aan de rectificatieakte. Hij heeft de akte ten onrechte gepasseerd. In plaats daarvan had hij de gemeente moeten waarschuwen zodat de malversaties van [H] eerder aan het licht waren gekomen en de gemeente schade bespaard was gebleven.
4. Het verweer
De notaris heeft de klacht inhoudelijk weersproken, maar zich primair op het standpunt gesteld dat de gemeente geen toereikend mandaat heeft om de onderhavige klacht in te dienen en de klacht bovendien niet kan worden ontvangen, aangezien die niet binnen de vervaltermijn van art. 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna) is ingediend.
5. De beoordeling
5.1 De Kamer zal eerst ingaan op de vraag of de klacht tijdig is ingediend en
in behandeling kan worden genomen.
5.2 In artikel 99 lid 12 Wna is bepaald dat een klacht slechts kan worden ingediend
gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen. Het motief van de wetgever voor het opnemen van deze termijn is in woorden van de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer II, 1996-1997, 23 706, nr. 12) : “(...) gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. (…) De notaris moet ook niet in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. (...)” Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 8 februari 2007 (LJNAZ8640) geoordeeld dat hieruit volgt dat de termijn een aanvang neemt zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris, en dus niet op het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is.
K.v.T.-klachtnr. 07/2011
3e blad
5.3 De klacht van de gemeente is bij de Kamer binnengekomen op 14 juli 2011. De vraag die derhalve moet worden beantwoord of de gemeente voor 14 juli 2008 van het desbetreffend handelen of nalaten van de notaris had kennisgenomen.
5.4 Niet in geschil is dat deze kennis van meet af aan bij [H] aanwezig was. De
gemeente stelt zich echter op het standpunt dat die kennis haar in dit verband niet kan worden tegengeworpen. “[H] is de gemeente niet”. Zij voert daartoe aan dat de notaris de op de rectificatie betrekking hebbende correspondentie gericht heeft aan de gemeente, ter attentie van [H] en dat [H] die stukken verborgen heeft gehouden. Volgens de gemeente kwam pas na het vertrek van [H] bij de gemeente in 2011 aan het daglicht dat [H] er een verborgen dossier op na hield. Volgens de gemeente is toen pas de vervaltermijn gaan lopen. Daarbij heeft de gemeente zich op het standpunt gesteld dat wanneer een notaris meewerkt aan een rechtshandeling van een daartoe onbevoegde persoon die ook nog frauduleus van aard is, althans de notaris te denken had moeten geven, hij er rekening mee moet houden dat correspondentie gericht “aan de gemeente, ter attentie van [H]” de binnen de gemeente bevoegde personen niet bereiken.
5.5 De Kamer stelt voorop dat de vraag of de gemeente heeft kennis genomen van de
gewraakte gedraging van de notaris onderscheiden moet worden van de vraag of terzake van desbetreffende rechtshandelingen binnen de gemeente bevoegde personen daarvan kennis hebben genomen. In zijn algemeenheid mag ervan worden uitgegaan dat de gemeente kennis draagt in de zin van artikel 99 lid 12 Wna van het optreden van haar eigen ambtenaren en van correspondentie gericht aan de gemeente, of aan de gemeente ter attentie van een op de desbetreffende afdeling werkzame ambtenaar. Het is immers primair aan de gemeente om haar bedrijfsvoering zo te organiseren dat de ambtenaren die als haar aanspreekpunt fungeren dat doen overeenkomstig de wil van de gemeente en dat aan haar gerichte correspondentie intern op de goede plaats terecht komt.
5.6 In de stellingname van de gemeente kan gelezen worden dat de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzet dat de notaris zich op de vervaltermijn beroept aangezien hij er rekening mee moest houden dat [H] er een eigen agenda op na hield en niet handelde overeenkomstig de wil van de gemeente. De Kamer is echter van oordeel dat niet van feiten of omstandigheden is gebleken die die conclusie zouden kunnen rechtvaardigen.
Tussen partijen is niet in geding dat de notaris gedurende vele jaren regelmatig voor de gemeente optreedt en voor vergelijkbare zaken als hier in geding voor contact met de gemeente steeds de heer [H] heeft benaderd en hem in dat kader altijd heeft beschouwd als zijn contactpersoon bij de gemeente. De Kamer ontleent aan de stukken van het dossier dat rond de verkoop van het pand aan de heer [G] de notaris brieven aan de gemeente vrijwel steeds heeft verzonden “aan de gemeente, ter attentie van de heer [H]”. De Kamer verwijst naar bijvoorbeeld de brieven van 23 april, 29 april en 28 mei 1999. Alleen een brief van 14 april 1999 is gericht aan de gemeente zonder toevoeging van de naam van [H]. De omstandigheid dat de notaris had moeten begrijpen dat [H] niet bevoegd was om de gemeente ter zake van de rectificatie te vertegenwoordigen (hetgeen de notaris overigens heeft betwist) betekent naar het oordeel van de Kamer niet dat de notaris er in redelijkheid niet van uit mocht gaan dat hij met bijvoorbeeld het faxbericht van 3 december 2002 met de concept rectificatieakte gericht “aan de gemeente, ter attentie van [H]” de gemeente niet naar behoren op de hoogte stelde. Van de zijde van de gemeente is niets gesteld waaruit zou moeten worden afgeleid dat de notaris er rekening mee moest houden dat [H] de correspondentie intern niet naar behoren zou afhandelen.
Gelet op het voorgaande is de Kamer van oordeel dat de gemeente de klacht niet binnen de termijn van drie jaren nadat zij kennis heeft gekregen van het handelen van de notaris heeft ingediend. De Kamer kan de klacht daarom niet in behandeling nemen en zal de gemeente derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet daarop kan de preliminaire vraag of de gemeente voldoende mandaat heeft om de klacht in te dienen verder buiten bespreking blijven.
K.v.T.-klachtnr. 07/2011
4e blad
BESLISSING
De Kamer van Toezicht verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, mrs. M.E. van Rossum, J.F.H. de Jong Posthumus en J. Tillema, leden, en mr. N.Th. Vink, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012 door de voorzitter.
mr. M.J.C. ten Hoopen, mr. P.J. Duinkerken,
secretaris. voorzitter.
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.