ECLI:NL:TNOKARN:2012:YC0810 Kamer van toezicht Arnhem 07.831/2012/7

ECLI: ECLI:NL:TNOKARN:2012:YC0810
Datum uitspraak: 03-05-2012
Datum publicatie: 13-07-2012
Zaaknummer(s): 07.831/2012/7
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Testament. Klaagsters stellen dat het testament van hun overleden moeder niet haar wil weergeeft, doch dat de daarin opgenomen bepalingen bedacht zijn door één van hun broers. De Kamer is van oordeel dat de klacht ongegrond is omdat de notaris volhoudt dat de moeder van klaagsters in een gesprek tussen haar en de notaris heeft verklaard dat het testament haar wil weergaf. Het testament bevat naar het oordeel van de Kamer wel een aantal ongerijmdheden. Op grond daarvan is niet uitgesloten dat het testament inderdaad niet de wil van moeder weergeeft. De klachtprocedure leent zich echter niet voor uitgebreid onderzoek naar, onder meer, de geestelijke gesteldheid van moeder op het moment van het tekenen van het testament.

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-

NOTARISSEN TE ARNHEM

Kenmerk: 07.831/2012/7

Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem op de klacht van

1. [A]

2. [B]

3. [C]

4. [D]

alle woonplaats kiezende te […],

tegen

[…],

oud-notaris te […].

Partijen zullen verder klaagsters en de notaris worden genoemd.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de brief met bijlagen van klaagsters van 7 februari 2012, waarin

  de klacht tegen de notaris is neergelegd;

-  de brief van de notaris van 15 maart 2012;

- de mondelinge behandeling van de klacht op 12 april 2012, waarbij

   zijn verschenen: klaagsters en hun woordvoerder de heer […]

  alsmede de notaris;

- de pleitnotitie van klaagsters.

2. De feiten

2.1. Klaagsters zijn zussen. Zij hebben twee broers, de heer [E] en de heer [F] (hierna: ‘[F]’). In september 2009 is de derde broer, [G], overleden.

2.2. Op 1 juli 2000 is de vader van klaagsters overleden. Na het overlijden van de vader is de ouderlijke woning verkocht aan [F]. In de door de notaris opgestelde koopovereenkomst d.d. 24 oktober 2000 is bepaald dat [F] moest gedogen dat moeder [H] (hierna: ‘[H]’) gratis in het huis zou wonen.

2.3. [H] had een testament dat door de kandidaat van de notaris, als diens plaatsvervanger, op 20 mei 2005 is opgemaakt. Daarin was onder meer

bepaald dat klaagsters sub 1 en 2, [A] en [B], als executeurs van de nalatenschap zouden optreden.

2.4. In 2009 heeft [H] de notaris opdracht gegeven een nieuw testament op te stellen. Op het kantoor van de notaris heeft een bespreking plaatsgevonden over de in het testament op te nemen bepalingen. [F] was daarbij aanwezig. Op 2 maart 2009 is dat testament door de notaris en [H] ondertekend. Het testament van 20 mei 2005 is daarbij herroepen.

2.5. In het testament van 2 maart 2009 is bepaald dat de inboedelgoederen van de door [H] en [F] gezamenlijk bewoonde woning aan [F] worden nagelaten. Voorts is vastgelegd dat [F] een vordering van € 10.902,00 heeft op [H] terzake van kosten voor verbruik van nuts-voorzieningen en telefoon met betrekking tot die woning [F] is benoemd tot executeur.

2.6. Onder “Rekening en verantwoording [D]” is met betrekking tot klaagster sub 4., [D], in het testament opgenomen:

1. Met ingang van het kalenderjaar tweeduizend (2000) heeft mijn dochter

[D] bedragen van mijn bankrekening(en) opgenomen. Ik heb [D]

meerdere malen verzocht aan mij rekening en verantwoording af te leggen over deze door haar opgenomen bedragen.

2. [D] is mijn enige dochter aan wie ik machtiging heb gegeven om namens mij over mijn bankrekeningen te beschikken. Naast [D] is er niemand anders die over mijn rekeningen kan beschikken.

3. Uit mijn bankbescheiden blijkt dat vanaf het kalenderjaar tweeduizend (2000) per week is opgenomen een bedrag ongeveer groot tweehonderd euro (€ 200,00), van dit bedrag wordt aan mij in contanten gegeven twintig euro (€ 20,00). [D] komt één keer in de week met haar auto uit [X] voor een bezoek aan mij te [Y]. Ik vind het goed dat zij de benzinekosten van deze autorit aan mij in rekening brengt. Ik stel vast dat een vergoeding van dertig euro (€ 30,00) ruim voldoende is ter dekking van de benzinekosten.

4. Ik leg [D] de last op om aan mijn erfgenamen en in het bijzonder aan de executeur rekening en verantwoording af te leggen over de bedragen welke zij heeft opgenomen van mijn bankrekening vanaf het kalenderjaar tweeduizend (2000) tot aan mijn overlijden. Zij zal duidelijk moeten maken waaraan de opgenomen bedragen zijn besteed.

5. Indien [D] geen of niet correcte rekening en verantwoording kan afleggen over de bedragen welke zij van mijn bankrekeningen heeft opgenomen, stel ik vast dat ik op haar een vordering heb ter hoogte van de per week opgenomen bedragen minus vijftig euro (€ 50,-) per week, gedurende elke week die verstreken is sedert één januari tweeduizend (1-01-2000). Deze vordering is te allen tijde opeisbaar, zonder dat enige opzegging daarvoor vereist is.

6. De in lid 6 berekende vordering moet worden verrekend met hetgeen [D] krachtens erfrecht van mij zal verkrijgen.

7. Indien ten tijde van mijn overlijden mijn vordering op [D] groter is dan hetgeen [D] krachtens erfrecht van mij zal verkrijgen, verplicht ik [D] om het surplus aan mijn erfgenamen te voldoen.

2.7. In juni 2010 heeft de notaris een verzoek gedaan tot onderbewindstelling en mentorschap van [H] met benoeming van de zoon [F] als bewindvoerder en mentor. In dat verzoek heeft hij niet opgenomen dat [H] andere kinderen had.

2.8. [H] is op 19 december 2011 overleden.

2.9. Klaagsters hebben in november 2010 een klacht ingediend tegen de notaris. Zij stelden dat de notaris klachtwaardig had gehandeld met betrekking tot voornoemd verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap. De Kamer heeft in een uitspraak van 25 mei 2011 geoordeeld dat de klacht gegrond was en de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd.

3. De klacht

3.1. Klaagsters stellen dat het testament van 2 maart 2009 niet de wil van [H] weergeeft, doch dat de daarin opgenomen bepalingen zijn bedacht door [F]. Klaagsters achten het testament en met name de hiervoor genoemde, [F] bevoordelende bepalingen, daarom niet rechtsgeldig. De notaris verwijten zij dat hij heeft meegewerkt aan de totstandkoming van een testament dat zo evident niet de wil van [H] weergeeft.

3.2. De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De Kamer zal daarop hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1. Ingevolge artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: ‘Wna’) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen terzake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

De Kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert. De Kamer overweegt daartoe als volgt.

4.2. De Kamer stelt voorop dat in deze klachtprocedure geen oordeel kan worden gegeven over de rechtsgeldigheid van een testament. De Kamer heeft ook niet de mogelijkheid om (delen van) een testament nietig te verklaren, te vernietigen of anderszins buiten werking te stellen. Beoordeeld wordt of de notaris al dan niet klachtwaardig heeft gehandeld bij het opstellen en passeren van het testament van 2 maart 2009.

4.3. De Kamer is met klaagsters van oordeel dat het op 2 maart 2009 opgemaakte testament in opvallende mate afwijkt van dat van 20 mei 2005. De relevante veranderingen zijn zonder uitzondering ten voordele van [F]. De notaris was bekend met het testament uit 2005, althans verondersteld moet worden dat hij dat was, nu zijn initialen daarop worden vermeld en het op zijn kantoor is gepasseerd. De notaris wist derhalve van voornoemde opvallende afwijking. Ter zitting heeft de notaris verklaard niet naar het oude testament te hebben gekeken omdat het werd herroepen. De Kamer acht dat gelet op het vorenstaande niet begrijpelijk.

4.4. Opmerkelijk aan het testament van 2 maart 2009 is dat aan [F] achteraf een vergoeding voor de kosten van de huishouding wordt toegekend die strijdig lijkt met de bepaling in de koopovereenkomst betreffende de woning waarin is neergelegd dat [H] gratis in de woning zou kunnen wonen. Op welke wijze het verschuldigde bedrag tot stand is gekomen en welke rol [F] bij de berekening van dat bedrag heeft gespeeld, is niet duidelijk. De notaris was bekend met de koopovereenkomst ten aanzien van de ouderlijke woning. Deze overeenkomst is opgemaakt op zijn kantoor.

4.5. De Kamer acht voorts opmerkelijk de bepaling die in het testament van 2 maart 2009 is opgenomen ten aanzien van [D]. Onweersproken is dat [D] de (financiële) zaken van [H] behartigde. Zij was als enige van de kinderen gemachtigd over de bankrekeningen van [H] te beschikken. Die situatie heeft, zo is onweersproken, vanaf 2000 tot de onder bewindstelling in 2010 - en derhalve ook na de datum van het opmaken van het testament - bestaan. Desalniettemin is in het testament een bepaling opgenomen waarin wordt gesteld dat [D] meer geld opneemt dan zij aanwendt ten behoeve van [H]. Voorts wordt [D] de last opgelegd om met een terugwerkende kracht van negen jaar rekening en verantwoording af te leggen aan de erfgenamen en dan nog in het bijzonder aan [F], terwijl gesteld noch gebleken is dat daarover tussen de moeder en dochter [D] op enig moment afspraken zijn gemaakt.

De Kamer acht die op [D] gelegde last moeilijk verenigbaar met voornoemde onweersproken omstandigheid dat [D] steeds gemachtigd is gebleven tot de bankrekeningen van [H] tot aan het moment van de door [F] via notaris […] aangevraagde onderbewindstelling. Het is de vraag waarom deze kwestie niet tijdens het leven van [H] bij [D] aan de orde is gesteld. Onduidelijk is of de notaris zulks heeft besproken met [H].

Op dit punt is nog opmerkelijk dat onweersproken is aangevoerd dat juist [F] [D] in 2010 heeft beschuldigd van diefstal van geld van [H], terwijl [H] zelf kennelijk voldoende vertrouwen bleef hebben in [D] om de bestaande situatie met betrekking tot de machtiging te laten voortduren.

4.6. Gelet op het vorenstaande kan niet worden uitgesloten dat de stelling van klaagsters juist is dat de betreffende bepalingen in het testament zijn opgenomen op aandringen van [F] terwijl [H] zelf de gevolgen niet (goed) heeft kunnen overzien of deze zelf niet heeft gewild. [H] was immers reeds gedurende negen jaar niet (meer) in staat haar eigen financiële zaken te behartigen en is ruim een jaar na het opstellen van het testament onder bewind gesteld Daarbij kan van belang zijn dat de notaris heeft erkend dat [F], in tegenstelling tot klaagsters, bij de voorbespreking voor het opstellen van het testament aanwezig was.

De notaris heeft betwist dat [F] aanwezig was ten tijde van het tekenen van het testament. Volgens de notaris kwam [H] bij die gelegenheid alleen naar zijn kantoor. Klaagster stellen dat [H] daartoe fysiek niet in staat was nu zij in een rolstoel zat. Zij stellen dat [F] haar moet hebben gebracht en derhalve in ieder geval op het kantoor van de notaris aanwezig was.

4.7. Nu de notaris echter volhoudt dat [H] bij het tekenen van het testament tegenover hem heeft verklaard dat het testament haar wil weergaf en voorts dat daarbij niemand anders aanwezig was, terwijl deze procedure zich niet leent voor een uitgebreider onderzoek naar (onder meer) de geestesgesteldheid/wilsbekwaamheid van [H] op het moment van het tekenen van het testament van 2 maart 2009, komt de Kamer tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de notaris klachtwaardig heeft gehandeld door het testament aldus te passeren. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard, hoewel vorengenoemde ongerijmdheden ook bij de Kamer vragen oproepen over de vraag in hoeverre het testament de wil van [H] is geweest.

5. De beslissing

De Kamer van Toezicht

verklaart de klacht tegen de notaris ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.A. van Son, plv. voorzitter, mr s. T.K. Lekkerkerker, P.F. Heuff, D.T. Boks en A.A.H.M. Derks, plv. leden, en in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van Leeuwen, secretaris, uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2012

De secretaris                          De plv. voorzitter