ECLI:NL:TNOKARN:2012:YC0755 Kamer van toezicht Arnhem 07.831/2011/995

ECLI: ECLI:NL:TNOKARN:2012:YC0755
Datum uitspraak: 12-01-2012
Datum publicatie: 18-01-2012
Zaaknummer(s): 07.831/2011/995
Onderwerp: Ondernemingsrecht
Beslissingen: Verzet ongegrond
Inhoudsindicatie: Verzet tegen beslissing van de voorzitter dat buiten de termijn van drie jaar van artikel 99 lid 12 Wna is geklaagd. De Kamer acht het verzet ongegrond nu klager heeft erkend, en ook uit de overgelegde producties volgt, dat hij meer dan drie jaar vóór zijn klacht bekend was met het handelen van de notaris waarover wordt geklaagd, te weten het zonder zijn toestemming overmaken van gelden. Dat klager op dat moment niet kon nagaan of de betalingen al dan niet ten onrechte hadden plaatsgevonden, maakt dat niet anders.    

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-

NOTARISSEN TE ARNHEM

Kenmerk: 07.831/2011/995

Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem op de klacht van

[…]

wonende te […],

tegen

[…],

notaris te […]

Partijen zullen verder klager en de notaris worden genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de brief met bijlagen van klager van 6 april 2011, waarin de klacht

  tegen de notaris is neergelegd;

- de brief van klager van 15 april 2011;

-  het verweerschrift met bijlagen van de notaris van 25 mei 2011;

- de beslissing van de voorzitter van de Kamer van 21 juni 2011

  waarin is geoordeeld dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is wegens

   overschrijding van de termijn van drie jaar zoals neergelegd in

   artikel 99 lid 12 Wna;

- de kaart van klager van 30 juni 2011 waarmee verzet is gedaan tegen

  de voorzittersbeslissing;

- de brief met bijlagen van klager van 26 september 2011;

- de brief met bijlagen van klager van 26 oktober 2011;

- de brief met bijlagen van klager van 12 november 2011;

- de mondelinge behandeling van de klacht op 30 november 2011,

  waarbij zijn verschenen klager en zijn echtgenote, de notaris, diens

   kandidaat […] en mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen

   als gemachtigde;

- de pleitnotities van mr. Rijckevorsel-Teeuwen.

1.2. Klager heeft ter zitting tweemaal om aanhouding van de procedure verzocht. De eerste maal omdat de notaris, anders dan klager, zich bij die gelegenheid door een gemachtigde liet bijstaan en de tweede maal omdat de gemachtigde van de notaris een pleitnota heeft overgelegd.

De Kamer heeft ieder van de verzoeken, steeds na beraad tijdens schorsing van de zitting, afgewezen. Met betrekking tot het eerste verzoek heeft de Kamer geoordeeld dat ook klager, indien hij dat wenste, zich had kunnen laten bijstaan. Dat is hem voorafgaand aan de zitting ook medegedeeld, doch hij heeft klaarblijkelijk geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. Met betrekking tot het tweede verzoek heeft de Kamer geoordeeld dat de overgelegde pleitnota een schriftelijke weerslag is van hetgeen door de gemachtigde van de notaris ter zitting is gezegd en in die zin geen nieuw schriftelijk processtuk. Klager heeft tijdens de zitting daarop mondeling kunnen reageren, zodat hij niet in de gelegenheid is gesteld nog een schriftelijke reactie in te dienen.

2. De feiten

2.1. Op 10 april 2007 is door de notaris de akte van oprichting gepasseerd van de [Stichting …] (hierna: ‘de stichting’). Klager, als penningmeester, en de heer [A] (hierna: ‘[A]’), als voorzitter, waren de bestuursleden van de stichting.

2.2. De statuten van de stichting vermelden dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid terzake van de stichting toekomt aan het bestuur, alsmede aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden.

2.3. Op grond van een leningsovereenkomst van 5 april 2007 heeft klager aan de stichting een bedrag van € 325.000,00 geleend. Het bedrag is op 16 april 2007 op de derdengeldrekening van de notaris gestort. In een directiebesluit van 12 april 2007 is vastgelegd dat de notaris in opdracht van de stichting zorg zal dragen voor betaling van gelden aan derden.

2.4. Op 8 mei 2007 heeft de notaris in opdracht van [A] twee bedragen, van € 7.405,37 en € 125.000,00, uitbetaald. Op 8 juni 2007 is door de notaris in opdracht van [A] een bedrag van € 37.500,00 uitbetaald.

2.5. Op 31 juli 2007 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van de notaris. Naast de notaris waren klager en [A] aanwezig. Klager heeft in zijn notities van dat gesprek genoteerd:

Uitbetaling gelden

Als penningmeester geef je toestemming tot uitbetaling.

Tot op heden nog geen rekening gezien, die ik goedgekeurd heb.

2.6. Bij directiebesluit van 31 augustus 2007 is besloten tot terugbetaling van het resterende bedrag van de lening aan klager. Het betrof een bedrag van € 155.094,63. Op 4 september 2007 is genoemd bedrag aan klager uitbetaald.

2.7. De notaris heeft klager op 16 december 2008 een overzicht doen toekomen van de betalingen zoals die door de notaris zijn verricht. Vermeld is de datum van betaling, het bedrag en de ontvanger van het bedrag.

3. Het verzet

3.1. Klager verwijt de notaris dat hij zonder zijn goedkeuring en slechts in opdracht van [A] gelden heeft overgeboekt. Klager voert aan dat hij daarover, anders dan de voorzitter van de Kamer in de beslissing van 21 juni 2011 heeft geoordeeld, tijdig heeft geklaagd. Klager voert aan dat hij eerst door het hem op 16 december 2008 ter beschikking gestelde overzicht wist aan wie de notaris de gelden had overgemaakt. Voordien wist hij wel dat zonder zijn toestemming gelden waren overgemaakt, doch hij kon niet nagaan of hij met de betalingen kon instemmen.

Klager voert voorts aan dat de door [A] ingeschakelde advocaat, mr. C.J. Ruitenberg, doende was de betaalde bedragen terug te vorderen. Klager is in zijn visie in die periode ‘aan het lijntje gehouden’ en heeft toen niet gedacht aan het indienen van een klacht tegen de notaris.

3.2. De notaris voert gemotiveerd verweer tegen de gronden van het verzet. Daarop wordt, voor zover van belang voor de beslissing, ingegaan.

4. De beoordeling van het verzet

4.1. Het verzet is tijdig gedaan.

4.2. De notaris heeft primair aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in het verzet, omdat hij zijn verzet onvoldoende heeft gemotiveerd. Daarmee is in de visie van de notaris niet voldaan aan artikel 99 lid 6 Wet op het Notarisambt (hierna: ‘Wna’).

4.3. De Kamer oordeelt als volgt. Klager heeft door middel van de kaart van 30 juni 2011 verzet gedaan. Daarbij zijn, hoewel summier, een aantal gronden van het verzet vermeld. Nadien heeft klager die gronden, anders dan in het door de notaris genoemde eerder door de Kamer beoordeelde geval (zaaknummer 07.831/2009/943), nader aangevuld en onderbouwd door middel van de diverse brieven en producties. De notaris heeft daarvan, vóór de gehouden zitting, kennis kunnen nemen en was derhalve op de hoogte van de gronden van het verzet. Gelet daarop is de Kamer van oordeel dat klager op voldoende gemotiveerde wijze verzet heeft gedaan en derhalve conform de in artikel 99 lid 6 Wna gestelde eisen. De Kamer betrekt in dat oordeel dat de aard van de onderhavige procedure, waar klagers in persoon kunnen procederen, zich verzet tegen een te enge uitleg van voornoemd artikel. De Kamer zal derhalve de gronden van het verzet beoordelen.

4.4. De voorzitter heeft in de beslissing van 30 juni 2011 geoordeeld dat klager niet binnen de termijn van drie jaar zoals neergelegd in artikel 99 lid 12 Wna, en derhalve niet tijdig, heeft geklaagd. De voorzitter van de Kamer heeft overwogen dat klager in ieder geval medio 2007 kennis heeft genomen van het handelen van de notaris dat tot de klacht heeft geleid, namelijk de betalingen die zijn gedaan zonder toestemming van klager. Klager heeft echter eerst op 6 april 2011 geklaagd.

4.5. Klager erkent, en dat volgt ook uit de door hem gemaakte aantekeningen van de bespreking van 31 juli 2007 en de betaling van het restantbedrag in augustus 2007, dat hij medio 2007 wist dat de notaris zonder zijn toestemming gelden had betaald aan derden. Hij voert weliswaar aan dat hij niet kon nagaan of die betalingen ten onrechte hadden plaatsgevonden, doch de niet door hem geautoriseerde betalingen als zodanig waren hem wel bekend. Daarmee was ook het handelen van de notaris hem bekend waarover hij door middel van de brief van 6 april 2011 heeft geklaagd. De Kamer is van oordeel dat de voorzitter die klacht terecht als gedaan buiten de door artikel 99 lid 12 Wna gestelde termijn heeft aangemerkt.

4.6. De Kamer acht op zichzelf begrijpelijk dat klager niet onmiddellijk medio 2007 heeft geklaagd over het handelen van de notaris, mede omdat mr. Ruitenberg nog pogingen ondernam om de door de notaris uitbetaalde bedragen terug te vorderen. Zoals hiervoor geoordeeld, ving echter wel medio 2007 de termijn van drie jaar van artikel 99 lid 12 Wna aan, en heeft klager niet binnen die ruime termijn van drie jaar geklaagd.

4.7. Het door klager gedane verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de Kamer van 21 juni 2011 is op grond van het vorenstaande naar het oordeel van de Kamer ongegrond.

5. De beslissing

De Kamer van Toezicht

verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van 21 juni 2011 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.A. van Son, plv. voorzitter, Mrs. B.J. Engberts, P.F. Heuff, T.K. Lekkerkerker en J.J.G.M. Kuijpers, plv. leden, en in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van Leeuwen, secretaris, uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2012

De secretaris                                        De plv. voorzitter

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-

NOTARISSEN TE ARNHEM

Kenmerk: 07.831/2011/995

Beslissing van de voorzitter van de Kamer van Toezicht te Arnhem op de klacht van

[…],

wonende te […],

klager,

tegen

[…]

notaris te […],

gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg (werkzaam bij DAS Amsterdam).

Partijen zullen verder klager en de notaris worden genoemd.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- een brief met bijlagen van klager van 6 april 2011;

- een brief van 12 april 2011 van de secretaris van de Kamer van Toezicht

  aan klager;

- een kaart van klager van 15 april 2011;

- het verweerschrift namens de notaris van 25 mei 2011.

2. De feiten

2.1  Op 10 april 2007 is ten overstaan van de notaris de [Stichting …] opgericht (hierna te noemen: de stichting). Enig bestuursleden waren de heer [A] als voorzitter en klager als penningmeester. Volgens de statuten komt de vertegenwoordigingsbevoegdheid toe aan het bestuur, alsmede aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden.

2.2  Klager is op 5 april 2007 met de stichting overeengekomen dat klager een bedrag van € 325.000,00 aan de stichting leent, te betalen via de derdengeldrekening van de notaris. Op grond deze leningsovereenkomst ontving de notaris op 16 april 2007 gemeld bedrag van klager.

2.3  In het directiebesluit van de stichting van 12 april 2007 wordt onder andere vastgelegd dat de gelden die de notaris heeft ontvangen voor het in dat directiebesluit genoemde doel kunnen worden aangewend. De stichting beschikt over haar gelden middels de derdengeldrekening van de notaris. De notaris dient zorg te dragen voor de uitbetaling van gelden.

2.4  Op 8 mei 2007 heeft de notaris in opdracht van [A] een tweetal bedragen uitbetaald, te weten € 7.405,37 en € 125.000,00. Op 8 juni 2007 volgt een uitbetaling door de notaris van een bedrag van € 37.500,00, eveneens in opdracht van [A].

2.5  De stichting heeft bij directiebesluit van 31 augustus 2007 besloten tot terugbetaling van het resterende bedrag van € 155.094,63 aan klager. Op grond van dit besluit heeft de notaris op 4 september 2007 gemeld bedrag aan klager uitgeboekt.

3. De klacht en het verweer

3.1  Klager stelt dat de notaris zonder zijn goedkeuring en slechts in opdracht van [A]  gelden heeft overgeboekt. Hij wenst zijn vordering, die inmiddels is opgelopen tot ongeveer € 315.000,00, op de notaris te verhalen.

3.2  De notaris voert gemotiveerd verweer. De voorzitter zal, voor zover van belang, hieronder nader op het verweer van de notaris ingaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1   Ingevolge het bepaalde in artikel 99 lid 2 Wet op het Notarisambt is de voorzitter van de Kamer bevoegd na een summier onderzoek de klacht terstond bij een met redenen omklede beslissing af te wijzen indien hij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht.

Ingevolge het bepaalde in artikel 99 lid 12 van de Wet op het Notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.

4.2  De voorzitter overweegt in verband met die bepalingen het volgende.

Op grond van de uitspraak van 27 januari 2009 van de notariskamer van het Gerechtshof te Amsterdam onder nummer 200.005.757.01/NOT (LJN: BH1259) vangt bedoelde vervaltermijn van drie jaar aan zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris. Klager is nadien tot de conclusie is gekomen dat het desbetreffende handelen of nalaten van de notaris klachtwaardig is, dat wil zeggen dat de voorzitter uit de kaart van klager van 15 april 2011 begrijpt dat klager pas door het mutatieoverzicht van de notaris van 16 december 2008 tot deze conclusie is gekomen. Anders dan klager wellicht meent, vangt bedoelde vervaltermijn niet op dat moment aan.

4.3  De voorzitter is van oordeel dat in het onderhavige geval de vervaltermijn in ieder geval medio 2007 is gaan lopen, uiterlijk op 31 augustus 2007, toen bovengenoemde feiten zich afspeelden. Nu klager zijn klacht pas bij brief van 6 april 2011 bij de Kamer van Toezicht heeft ingediend, moet de hiervoor genoemde termijn van drie jaren op grond van artikel 99 lid 12 Wet op het Notarisambt als verstreken worden beschouwd.

4.4  De voorzitter acht de klacht daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

5. De beslissing

De voorzitter van de Kamer van Toezicht verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek, plaatsvervangend voorzitter, op 21 juni 2011.

CvS