ECLI:NL:TNOKAMS:2012:YC0818 Kamer van toezicht Amsterdam 499705/NT 11-44 P

ECLI: ECLI:NL:TNOKAMS:2012:YC0818
Datum uitspraak: 07-06-2012
Datum publicatie: 03-08-2012
Zaaknummer(s): 499705/NT 11-44 P
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   De kamer is van oordeel dat van de door klagers gestelde samenspanning van de notaris met hun vader niet is gebleken. Er was voor de notaris onvoldoende aanleiding om zijn ministerie aan de akten te weigeren. Immers, [A] was blijkens het testament de enige gerechtigde tot alle goederen behorende tot de nalatenschap, waaronder ook (de helft van) de woonboot. [A] is in beginsel bevoegd over zijn vermogen te beschikken. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de notaris verklaard dat hij indertijd wel wist van onenigheid in de familie, maar niet van het feit dat een eerdere notaris ([naam]) zijn ministerie had geweigerd in verband met mogelijke malversaties.

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 juni 2012 in de zaak met nummers 499705 / NT 11-44 P van:

1. [klager 1]

en

2. [klager 2]

en

3. [klager 3],

gemachtigde: klager 1, wonende te [plaaats],

klagers,

tegen:

[de notaris],

raadsman: mr. F. van der Woude,

notaris te [plaats].

Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

-         klaagschrift met bijlagen van 13 september 2011;

-         verweerschrift met bijlagen van 31 oktober 2011;

-         repliek van 9 december 2011;

-         dupliek van 30 januari 2012;

-         brief van klagers van 28 maart 2012 houdende overlegging (twee) producties voor de mondelinge behandeling.

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 5 april 2012 was klager 1 namens klagers aanwezig. Als informant van klager 1 was mr. E.J. Rasker, advocaat te Amsterdam, aanwezig. De notaris is verschenen met mr. E.A.J. Nederlof-Wouters van den Oudenweijer, een kantoorgenote van mr. Van der Woude. Beide partijen hebben het woord gevoerd en hun standpunten toegelicht. Uitspraak is bepaald op 7 juni 2012.

1.      De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van belang zijnde feiten en omstandigheden:

a.    Op 22 juli 2004 is [naam van de moeder van klager] overleden, de moeder van klagers (hierna: erflaatster). Erflaatster was gehuwd met [naam], de vader van klagers (hierna: [A]).

b.    Bij testament, verleden ten overstaan van notaris [naam], heeft erflaatster beschikt over haar nalatenschap. Erflaatster is daarbij niet afgeweken van het erfrecht bij versterf en heeft de wettelijke verdeling van toepassing verklaard op haar nalatenschap. Voorts heeft zij bepaald dat [A] alle tot haar nalatenschap behorende goederen en schulden zou verkrijgen en haar (meerderjarige) kinderen een niet-opeisbare geldvordering hebben op hun vader. Die vordering zou alleen opeisbaar worden als de vader van klagers zou hertrouwen (of een geregistreerd partnerschap zou aangaan) zonder het maken van voorwaarden waarin iedere gemeenschap was uitgesloten. Erflaatster heeft in haar testament [A] als executeur aangewezen.

c.    Na het overlijden van erflaatster is [A] op 23 november 2005 hertrouwd met [naam] (hierna: [B]), buiten iedere gemeenschap van goederen. In het kader van dat huwelijk zijn door de notaris notariële werkzaamheden verricht. De notaris heeft in de jaren daarna de volgende akten gepasseerd:

1.           op 12 januari 2006: leveringsakte woonschip [naam] ten gunste van [B];

2.           op 6 april 2006: schenkingsakte ten bedrage van € 24.300, - ten gunste van [B];

3.           op 6 december 2006: schenkingsakte ten bedrage van € 181.700, - ten gunste van [B];

4.           op 13 maart 2007: schenkingsakte ten bedrage van € 210.000, - ten gunste van [B];

5.           op 3 maart 2009: terugverkoop aan [A] van 50% van woonschip [naam], waarbij de koopprijs is verrekend met zijn echtgenote.

d.    Op 14 december 2005 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven aan [A].

e.    De leveringsakte van het woonschip en de verklaring van erfrecht zijn ingeschreven in het scheepsregister.

f.      Op 26 april 2006 heeft de notaris op verzoek van [A] een akte van boedelbeschrijving gepasseerd.

g.    Klagers hebben tevens bij de rechtbank te Amsterdam een civiele procedure aangespannen tegen hun vader in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap.

h.    Klagers hebben voorafgaand aan deze procedure hun klacht voorgelegd aan de KNB.       Op de uitnodiging van de notaris om te bemiddelen zijn klagers niet ingegaan.

2. De klacht

2.1 Klagers zijn door de notaris ten onrechte niet ingelicht over de verklaring van erfrecht.

2.2 Naar de mening van klagers heeft de notaris een onvolledige boedelbeschrijving opgesteld, waarbij hij de opgave van [A] zonder enige vorm van referentie voor waar heeft aangenomen. De notaris had bij klagers, erfgenamen, dienen te informeren of zij het met deze beschrijving eens waren.

2.3 Klagers verwijten de notaris tot slot dat hij, hoewel hij wist dat de boedel nog niet was afgewikkeld, verschillende akten heeft gepasseerd, die ertoe hebben geleid dat goederen uit die boedel zijn vervreemd met als begunstigde [B]. Daarvan had de notaris melding aan hen dienen te maken, aldus klagers.

3. Het verweer

3.1 De notaris ziet niet in waarom hij niet zou mogen voldoen aan het verzoek van [A] om een verklaring van erfrecht af te geven. [A] is immers bevoegd over de algehele gemeenschap van goederen en de daarin begrepen nalatenschap van erflaatster te beschikken en hij is tot executeur benoemd. Een verklaring van erfrecht houdt slechts een notariële verklaring in die een situatie beschrijft waarin een nalatenschap zich op een bepaald moment bevindt.

3.2 De notaris voert ten aanzien van de boedelbeschrijving het verweer dat niet hij, maar [A] als executeur verantwoordelijk is voor de volledigheid daarvan.

3.3 Ten slotte betwist de notaris dat hij melding bij klagers had moeten maken dat akten met betrekking tot boedelbestanddelen werden gepasseerd. [A] en zijn tweede echtgenote hebben hem namelijk verzocht geen afschriften/kopieën aan derden te verstrekken. De notaris stelt dat hij aan dat verzoek dient te voldoen aangezien hij anders de belangen van deze partijen schaadt. Navraag bij het juridisch bureau van de KNB heeft de notaris dit bevestigd. Klagers kunnen hun vader verzoeken om afschriften/kopieën van de akten.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wet op het notarisambt (hierna: Wna), zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ter zitting hebben klagers hun klacht nader omschreven als hierna te melden:

De notaris heeft, hoewel hij de opeisbaarheidsclausule in het testament kende, door het passeren van de akten zijn medewerking verleend aan het omzeilen van die clausule. Immers, door die akten werd een situatie gecreëerd, die materieel gelijkstaat aan die van een gemeenschap van goederen tussen [A] en zijn tweede echtgenote, zonder dat klagers hun erfdeel konden opeisen. De notaris had moeten begrijpen dat klagers hierdoor benadeeld zouden worden.

De notaris heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze nadere omschrijving.

4.3 Allereerst dient de kamer een oordeel te geven over de ontvankelijkheid van de klacht.

Op grond van artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Het motief van de wetgever voor het opnemen van deze termijn is in de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer II, 1996-1997, 23 706, nr. 12) als volgt verwoord :

(...) De reden daarvoor is met name gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. Gezien het karakter van de procedure, waarbij elke klager zelf de procedure zonder vormvoorschriften in gang kan zetten, acht ik een dergelijke termijn alleszins aanvaardbaar. De notaris moet ook niet in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. (...)

Doorslaggevend voor de aanvang van de termijn is het tijdstip waarop de klager kennis heeft genomen van het handelen (of nalaten) van de notaris.

Alleen ten aanzien van de akte van boedelbeschrijving van 26 april 2006 is komen vast te staan dat klagers hiervan reeds hadden kennisgenomen ten tijde van de door hen bij de rechtbank gevoerde procedure in 2007. De kamer is van oordeel, dat een klacht met betrekking tot die akte, indien deze op zichzelf zou staan, daarom niet-ontvankelijk zou zijn. Dit geldt echter niet voor de andere akten. In het onderhavige geval kan de akte van boedelbeschrijving echter wel, als onderdeel van het feitencomplex, worden meegenomen in de beslissing over de klacht zoals hiervoor onder 4.2 verwoord.

4.4 De kamer is van oordeel dat van de door klagers gestelde samenspanning van de notaris met hun vader niet is gebleken. Er was voor de notaris onvoldoende aanleiding om zijn ministerie aan de akten te weigeren. Immers, [A] was blijkens het testament de enige gerechtigde tot alle goederen behorende tot de nalatenschap, waaronder ook (de helft van) de woonboot. [A] is in beginsel bevoegd over zijn vermogen te beschikken. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de notaris verklaard dat hij indertijd wel wist van onenigheid in de familie, maar niet van het feit dat een eerdere notaris ([naam]) zijn ministerie had geweigerd in verband met mogelijke malversaties.

Door klagers is naar het oordeel van de kamer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de notaris had moeten begrijpen dat, mede gelet op de omvang van het vermogen van [A], door het passeren van de hiervoor onder 1c. van de feiten genoemde akten klagers mogelijk zouden worden benadeeld en dat hij daarom zijn ministerie had moeten weigeren.

De notaris heeft voorts terecht aangevoerd dat het hem niet vrijstond om zonder toestemming van zijn cliënten, [A] en [B], aan derden zoals klagers mededeling te doen van genoemde akten.

4.5 Dit leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De kamer van toezicht:

-                     verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.Y.C. Poelmann, F.L.M. van de Graaff,

A.J.H.M. Janssen, O.J. van Leeuwen en R.H. Meppelink, leden, in tegenwoordigheid van

mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2012.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.