ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2348 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 234/2011
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2348 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-10-2012 |
Datum publicatie: | 04-10-2012 |
Zaaknummer(s): | 234/2011 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Raadkamerbeslissing. Klacht tegen een huisarts. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 4 oktober 2012 naar aanleiding van de op 9 september 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , huisarts, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. J.C. Pels, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlage;
- de dupliek;
- een naderhand nog door klager ingezonden processtuk;
- de schriftelijke reactie van verweerder op een vraag van het college.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het journaal dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De klacht heeft betrekking op de huisartsenzorg die is verleend aan de vader van klager,
E, geboren op 14 februari 1931, overleden op 25 januari 2011, verder patiënt te noemen.
Patiënt belde in de nacht van 6 op 7 januari 2011 klager omdat hij zich niet goed voelde. Klager is naar zijn vader toe gereden. Patiënt kon niet meer lopen, was in de war en had zijn ontlasting laten lopen. Klager heeft bij hem vandaan de huisartsenpost (HAP) gebeld.
F (tegen wie klager oorspronkelijk ook een klacht had ingediend, welke hij later heeft ingetrokken) was dienstdoend huisarts. Zij kwam om ongeveer 02.30 uur bij patiënt. Zij constateerde een wat rood en dik been dat veel pijn deed. Patiënt was bekend met reuma, had een hoge bloeddruk en was een klein beetje kortademig. Omdat het mogelijk een trombosebeen betrof, heeft zij nog contact gehad met de arts van de afdeling SEH van het ziekenhuis, die geen indicatie zag voor compressie echografie. F adviseerde een injectie met een bloedverdunner en verder beleid met de eigen huisarts te bespreken. Klager heeft de medicatie ’s nachts zelf opgehaald uit het ziekenhuis. F heeft een waarneembericht verstuurd naar verweerder, de eigen huisarts van patiënt.
Op vrijdag 7 januari 2011 heeft verweerder ’s middags een visite afgelegd. Hij noteerde onder meer: “ (…) is erg opgeknapt in 1 dag, erysipelas?, Moeheid/zwakte, maandag verder beleid (…)”. Klager is vervolgens doende geweest thuiszorg te regelen, hetgeen moeizaam verliep. Het ging inmiddels wel wat beter met patiënt.
Op 17 januari 2011 werd in het journaal vermeld: “Dochter aan balie: Dhr gaat hard achteruit, reageert niet goed. Dochter komt er niet achter wat er is, wil niet eten en niet drinken en niet praten. Is passief en verward. Zou bloed moeten prikken, wil hij niet. Doet ook vaak deur niet open. Dochter vraagt vis: morgen gepland, zoon is tussen 11.30 en 13.30 bij vader”.
Naar aanleiding van de op 18 januari 2011 afgelegde visite noteerde verweerder: “twee weken waarschijnlijk na erysipelas been malaise, dunne ontlasting wordt obsessie durft niet te eten
Syst.RR:95 Diast.RR: 60 cor gb pulm NAG Moeheid/zwakte over twee dagen verder beleid bij geen verb naar SEH, stop amlod en captopril’.
Op 20 januari 2011 noteerde verweerder: “wil niet naar ZH zoon boos weggelopen, wil wel lab, thuis prikken, thuiszorg geregeld exp”.
Op 24 januari 2011 had klager om 01.30 uur telefonisch contact met de assistente op de HAP. Het waarneembericht aan verweerder vermeldt onder meer: “Wil sinds een week niet meer eten. Gaat al sinds vorige contact met de hap minder. Eet alleen nog onder dwang van zoon. Zoon wil dat hij nu nog opgenomen wordt. Zoon vindt hem erg apathisch. Heeft droge lippen. Was door de telefoon vandaag erg verward. (17.00uur) Dit gaat niet goed, zoon wil graag opname regelen. Met zoon afgesproken dat hij probeerd vader nog wat vocht toe te dienen. Zal morgen de uitdraai extra faxen aan eigen ha. met verzoek om contact op te nemen met zoon voor verder beleid omtrent zorg voor dhr”. Dit bericht is na diens terugkomst van een spoedvisite bij een andere patiënt geautoriseerd door de dienstdoende huisarts G.
De volgende dag bleek verweerder een paar dagen afwezig en heeft diens waarnemer, H, een visite afgelegd. Deze heeft genoteerd: “Pt gaat achteruit. Zegt zelf nog wel “moed te hebben”, maar vindt dat nadere analyse geen zin heeft. Pt zegt ook dat hij niet bewust is gestopt met eten, maar gewoon geen trek heeft. RR 140/66. P100/min irr. T36.8 Cor: S1S2, zachte tonen. Uitleg over analyse, pt kan altijd nog aangeven geen behandeling te willen als er iets gevonden wordt. Pt gaat uiteindelijk akkoord met opname. iom I [internist, RTC]: electieve opname, pt wordt deze week opgeroepen”.
Op 25 januari 2011 heeft klager gebeld met de huisarts in verband met toegenomen benauwdheid van patiënt. De assistente heeft H gevraagd klager terug te bellen. Klager heeft daarna nogmaals gebeld. Met betrekking tot dat telefoongesprek heeft de assistente genoteerd: “Zoon heeft WMO consulent van gemeente D om via die weg hulp te krijgen. Zoon zou zelf tegen burn out aan zitten, en situatie is ernstig. gezegd dat ik de mededeling onder aandacht van ha zal brengen. De volgende notitie van de assistente luidt: “Tel. poli interne: dhr. zou opname niet willen. Vanmiddag na vis. TE, laten wij aan poli weten als het niet doorgaat” waarna vervolgens wordt genoteerd: “Opname afgebeld”. Tevens noteerde H: “12:00 uur. Pt gaat snel achteruit. benauwd. Pt spreekt niet meer. Op de vraag of hij nog naar een ziekenhuis wil schudt hij zijn hoofd. diepe, regelmatige ademhaling, beetje reutelend. P68/min reg. Pt lijkt nu terminaal. ZH opname lijkt me niet meer wenselijk. Ik wil toch even wat ruggespraak en zal met RM overleggen. Einde van de middag opnieuw visite”.
Vervolgens belde klager om 13.15 uur met het bericht dat zijn vader was overleden. Zijn tweelingzus en hij waren beiden daarbij aanwezig. H is om 13.30 gekomen om het overlijden vast te stellen en de verklaring van overlijden in te vullen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij niet begaan was met het lot van zijn vader, zijn zus niet te woord heeft willen staan, er vervolgens een paar dagen tussenuit is gegaan en na het overlijden taal noch teken van zich heeft laten horen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Op het verweer wordt zo nodig hierna verder ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college wil voorts vooropstellen dat het in deze zaak gaat om een bejaarde patiënt die niet meer wilde eten of drinken, maar ook niet naar een ziekenhuis overgebracht wilde worden. Een behandelend arts heeft dat te respecteren, het gaat in beginsel om wat patiënt wil en niet of de kinderen het al dan niet daarmee eens zijn. Patiënt is in aanwezigheid van zijn zoon en dochter thuis overleden. Anders dan klager aanvoert lijkt patiënt op een alleszins menswaardige wijze te zijn overleden.
5.3
Wat betreft de bejegening van de zus van klager geldt, dat hij niet rechtstreeks belanghebbende is bij dat klachtonderdeel. Nu klager heeft aangegeven dat hij mede namens zijn tweelingzus klaagt zal het college, hoewel de zus het klaagschrift niet mee heeft ondertekend, toch inhoudelijk op dit klachtonderdeel ingaan. Het is gebruikelijk - en reeds daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar - dat patiënten of familieleden die de huisarts benaderen in eerste instantie te woord worden gestaan door de assistente en lang niet altijd de huisarts te spreken krijgen, zeker niet als zoals hier een afspraak wordt gemaakt voor een visite. Gesteld noch gebleken is dat de zus ondanks de afspraak voor een visite gestaan heeft op contact met de huisarts of ontevreden was met het contact met de assistente dan wel dat de door de zus naar voren gebrachte informatie ertoe noopte dat de assistente onmiddellijk contact tot stand bracht tussen verweerder en de zus. In dit licht kan dit klachtonderdeel niet slagen.
5.4
De stukken, zelfs het door klager gestelde, bieden geen aanknopingspunt voor de stelling van klager, door verweerder bestreden, dat de laatste niet begaan was met het lot van patiënt. Verweerder heeft de dag nadat de huisartspost was gebeld een visite afgelegd, heeft vervolgens een visite afgelegd toen het bezoek van de zus van klager aan de praktijk daartoe aanleiding gaf en heeft kennelijk daarna nogmaals een visite afgelegd. Daarbij is genoteerd dat verweerder in eerste instantie opname in het ziekenhuis in overweging heeft genomen als de toestand van patiënt niet zou verbeteren en vervolgens een opname heeft aangeboden aan patiënt, hetgeen alleen daarom niet is gerealiseerd omdat patiënt niet wilde. Zoals hierboven al overwogen, had verweerder dat te respecteren. Verweerder heeft verder de werkdiagnose diepe veneuze trombose (DVT), conform de overweging van F van de doktersdienst, weliswaar overwogen, maar gezien het vlotte herstel van de omvang van het onderbeen alsmede de subjectieve afname van de pijnklachten hierin, werd deze diagnose terecht onwaarschijnlijk geacht. Deze lage voorafkans rechtvaardigt derhalve het beleid om niet met spoed nader echo onderzoek te doen in de tweede lijn. Daarmee is het, met alle begrip voor het feit dat klager zich overbelast voelde, dus niet aan verweerder te verwijten dat er geen opname heeft plaatsgevonden. Jegens klager heeft verweerder zorgvuldig gehandeld door thuiszorg te regelen. Niet is gebleken dat het verweerder is te verwijten dat dit vervolgens niet soepel is verlopen.
5.5
Klager moet kunnen begrijpen dat het verweerder vrij moet staan om enige dagen afwezig te zijn. Dat dit in de gegeven situatie voor patiënt en klager vervelend was, is te begrijpen, maar onvermijdelijk en dus niet verwijtbaar mits verweerder de waarneming goed had geregeld. Niet is gebleken dat dit niet het geval was. Verweerder heeft aangevoerd dat hij aan patiënt heeft laten weten dat hij afwezig zou zijn. Het college heeft geen houvast, ook niet in hetgeen klager daartegenover heeft ingebracht, om aan te nemen dat dit niet het geval is. Daarmee kan in het midden blijven of het verwijtbaar zou zijn geweest als zou vaststaan dat verweerder niet had laten weten dat hij enige dagen afwezig zou zijn.
5.6
Het gevoerde medisch beleid heeft verweerder in zijn brief van 4 september 2012 nog nader uiteengezet. Het college acht dit beleid gerechtvaardigd.
5.7
Ten slotte verwijt klager verweerder dat hij na het overlijden niets van zich heeft laten horen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij na het overlijden van patiënt tijdens zijn eigen afwezigheid vergeefs klager heeft gebeld op zijn mobiele telefoon, dat zijn collega H (tevergeefs) klager per mail heeft uitgenodigd voor een gesprek en dat verweerder hem op
19 augustus 2011 nogmaals tevergeefs op zijn mobiele telefoon heeft gebeld. De uitnodiging voor een gesprek en de laatste vergeefse poging klager telefonisch te bereiken vinden steun in het dossier, hetgeen er mede reden toe is om niet als vaststaand aan te kunnen nemen dat verweerder geen poging heeft ondernomen, ook niet vlak na het overlijden, om contact op te nemen met klager. Diens mobiele telefoonnummer is ook herhaalde malen vermeld in het dossier.
5.7
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, G.W.A. Diehl en
dr. A.P.E. Sachs, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.