ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2347 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 295/2011
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2347 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-10-2012 |
Datum publicatie: | 04-10-2012 |
Zaaknummer(s): | 295/2011 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Raadkamerbeslissing. Klacht tegen een huisarts. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 4 oktober 2012 naar aanleiding van de op 9 september 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , huisarts, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. J.C. Pels, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met het dossier betreffende na te noemen patiënt;
- de repliek met de bijlage;
- de dupliek;
- een naderhand nog door klager ingezonden processtuk.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het journaal dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De klacht heeft betrekking op de huisartsenzorg die is verleend aan de vader van klager,
E, geboren op 14 februari 1931, overleden op 25 januari 2011, verder patiënt te noemen.
Patiënt belde in de nacht van 6 op 7 januari 2011 klager omdat hij zich niet goed voelde. Klager is naar zijn vader toe gereden. Patiënt kon niet meer lopen, was in de war en had zijn ontlasting laten lopen. Klager heeft bij hem vandaan de huisartsenpost (HAP) gebeld.
F (tegen wie klager oorspronkelijk ook een klacht had ingediend, welke hij later heeft ingetrokken) was dienstdoend huisarts. Zij kwam om ongeveer 02.30 uur bij patiënt. Zij constateerde een wat rood en dik been dat veel pijn deed. Patiënt was bekend met reuma, had een hoge bloeddruk en was een klein beetje kortademig. Omdat het mogelijk een trombosebeen betrof, heeft zij nog contact gehad met de arts van de afdeling SEH van het ziekenhuis, die geen indicatie zag voor compressie echografie. F adviseerde een injectie met een bloedverdunner en verder beleid met de eigen huisarts te bespreken. Klager heeft de medicatie ’s nachts zelf opgehaald uit het ziekenhuis. F heeft een waarneembericht verstuurd naar de eigen huisarts van patiënt.
Op vrijdag 7 januari 2011 heeft de eigen huisarts van patiënt, G, ’s middags een visite afgelegd. Hij noteerde onder meer: “ (…) is erg opgeknapt in 1 dag, erysipelas?, Moeheid/zwakte, maandag verder beleid (…)”. Klager is vervolgens doende geweest thuiszorg te regelen, hetgeen moeizaam verliep. Het ging inmiddels wel wat beter met patiënt.
Op 17 januari 2011 werd in het journaal vermeld: “Dochter aan balie: Dhr gaat hard achteruit, reageert niet goed. Dochter komt er niet achter wat er is, wil niet eten en niet drinken en niet praten. Is passief en verward. Zou bloed moeten prikken, wil hij niet. Doet ook vaak deur niet open. Dochter vraagt vis: morgen gepland, zoon is tussen 11.30 en 13.30 bij vader”.
Naar aanleiding van de op 18 januari 2011 afgelegde visite noteerde G: “twee weken waarschijnlijk na erysipelas been malaise, dunne ontlasting wordt obsessie durft niet te eten Syst.RR:95 Diast.RR: 60 cor gb pulm NAG Moeheid/zwakte over twee dagen verder beleid bij geen verb naar SEH, stop amlod en captopril’.
Op 20 januari 2011 noteerde G: “wil niet naar ZH zoon boos weggelopen, wil wel lab, thuis prikken, thuiszorg geregeld exp”.
Op 24 januari 2011 had klager om 01.30 uur telefonisch contact met de assistente op de HAP. Het waarneembericht aan de eigen huisarts vermeldt onder meer: “Wil sinds een week niet meer eten. Gaat al sinds vorige contact met de hap minder. Eet alleen nog onder dwang van zoon. Zoon wil dat hij nu nog opgenomen wordt. Zoon vindt hem erg apathisch. Heeft droge lippen. Was door de telefoon vandaag erg verward. (17.00uur) Dit gaat niet goed, zoon wil graag opname regelen. Met zoon afgesproken dat hij probeerd vader nog wat vocht toe te dienen. Zal morgen de uitdraai extra faxen aan eigen ha. met verzoek om contact op te nemen met zoon voor verder beleid omtrent zorg voor dhr”. Dit bericht is na diens terugkomst van een spoedvisite bij een andere patiënt geautoriseerd door de dienstdoende huisarts H.
De volgende dag bleek de eigen huisarts een paar dagen afwezig en heeft verweerder, diens waarnemer, een visite afgelegd. Verweerder was toen nog geen jaar geregistreerd als huisarts. Hij heeft genoteerd: “Pt gaat achteruit. Zegt zelf nog wel “moed te hebben”, maar vindt dat nadere analyse geen zin heeft. Pt zegt ook dat hij niet bewust is gestopt met eten, maar gewoon gene trek heeft. RR 140/66. P100/min irr. T36.8 Cor: S1S2, zachte tonen. Uitleg over analyse, pt kan altijd nog aangeven geen behandeling te willen als er iets gevonden wordt. Pt gaat uiteindelijk akkoord met opname. iom I [internist, RTC]: electieve opname, pt wordt deze week opgeroepen”.
Op 25 januari 2011 heeft klager gebeld met de huisarts in verband met toegenomen benauwdheid van patiënt. De assistente heeft verweerder gevraagd klager terug te bellen. Klager heeft daarna nogmaals gebeld. Met betrekking tot dat telefoongesprek heeft de assistente genoteerd: “Zoon heeft WMO consulent van gemeente D om via die weg hulp te krijgen. Zoon zou zelf tegen burn out aan zitten, en situatie is ernstig. gezegd dat ik de mededeling onder aandacht van ha zal brengen. De volgende notitie van de assistente luidt: “Tel. poli interne: dhr. zou opname niet willen. Vanmiddag na vis. TE, laten wij aan poli weten als het niet doorgaat” waarna vervolgens wordt genoteerd: “Opname afgebeld”. Tevens noteerde verweerder: “12:00 uur. Pt gaat snel achteruit. benauwd. Pt spreekt niet meer. Op de vraag of hij nog naar een ziekenhuis wil schudt hij zijn hoofd. diepe, regelmatige ademhaling, beetje reutelend. P68/min reg. Pt lijkt nu terminaal. ZH opname lijkt me niet meer wenselijk. Ik wil toch even wat ruggespraak en zal met RM overleggen. Einde van de middag opnieuw visite”.
Vervolgens belde klager om 13.15 uur met het bericht dat zijn vader was overleden. Zijn tweelingzus en hij waren beiden daarbij aanwezig. Verweerder is om 13.30 gekomen om het overlijden vast te stellen en de verklaring van overlijden in te vullen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij niet kon vaststellen dat patiënt terminaal was, daartoe had hij beraad nodig, dat hij patiënt had verteld dat hij wel moest eten omdat hij anders dood zou gaan, dat hij heeft voorgesteld dat patiënt zou worden overgebracht naar een hospice, dat hij patiënt niets heeft gegeven om rustig te worden en dat hij patiënt na diens overlijden volledig heeft onderzocht en nog heeft gesproken over sectie.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Op het verweer wordt zo nodig hierna verder ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college wil voorts vooropstellen dat het in deze zaak gaat om een bejaarde patiënt die niet meer wilde eten of drinken, maar ook niet naar een ziekenhuis overgebracht wilde worden. Een behandelend arts heeft dat te respecteren, het gaat in beginsel om wat patiënt wil en niet of de kinderen het al dan niet daarmee eens zijn. Patiënt is in aanwezigheid van zijn zoon en dochter thuis overleden. Anders dan klager aanvoert lijkt patiënt op een alleszins menswaardige wijze te zijn overleden.
5.3
Verweerder heeft aangegeven dat patiënt op de momenten waarop hij visite aflegde geen tekenen van onrust, doodsangst of doodsstrijd vertoonde. Het college ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. Daarmee wil niet gezegd zijn dat patiënt op andere momenten, met name vlak voor zijn overlijden, niet onrustig was - hoewel het ook niet is uit te sluiten dat klager in alle emoties een andere waarneming hiervan had dan de professionele blik van een arts zou opleveren. Nu het niet is genoteerd, terwijl verweerder wel ruimschoots aantekeningen heeft gemaakt in het journaal van degene voor wie hij waarnam, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat klager heeft gevraagd een rustgevend middel te geven. Het college acht het juist dat verweerder het niet-eten en drinken bij patiënt aan de orde heeft gesteld om te onderzoeken of sprake was van een depressie of een doodswens. Verweerder heeft tot tweemaal toe een opname van patiënt aan de orde gesteld, eerst in het ziekenhuis en toen in een hospice. Het eerste wilde patiënt niet, het tweede werd door klager afgewezen. Daar waar klager aan andere artsen verwijt dat die, zij het in een eerder stadium, niet hebben besloten patiënt op te laten nemen, valt niet goed in te zien waarom dit voornemen, in het eerste geval om patiënt te laten onderzoeken en in het tweede geval om klager te ontlasten, bij verweerder zou moeten leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt. Niet helemaal duidelijk is welk overleg klager verwijtbaar acht. Het eerste overleg was met de internist in verband met de opname. Dat is gebruikelijk en dus niet verwijtbaar. Het college ziet het voorts eerder als teken van zorgvuldigheid dan als te verwijten handelen dat verweerder, nog geen jaar huisarts, de situatie zoals hij die op 25 januari 2011 om 12.00 uur aantrof wilde bespreken met een collega. Ten slotte valt niet in te zien dat aan verweerder valt te verwijten dat hij zijn taak als schouwarts serieus heeft genomen door de overledene te schouwen en in het kader van het invullen van het B-formulier bij klager aan de orde te stellen of hij sectie wenste.
5.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, G.W.A. Diehl en
dr. A.P.E. Sachs, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.