ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2325 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 120/2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2325
Datum uitspraak: 27-09-2012
Datum publicatie: 27-09-2012
Zaaknummer(s): 120/2012
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing. Klacht tegen internist door moeder overleden patiënt. Patiënt was meerderjarig en getrouwd. College: nu de moeder weigert de weduwe (in beginsel de eerste klachtgerechtigde) bij de klacht te betrekken, kan het college niet vaststellen of indiening van de klacht overeenstemt met de te veronderstellen wil van de patiënt. Niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 27 september 2012 naar aanleiding van de op 22 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , internist, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- een verweerschrift met bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift in antwoord op een brief van de secretaris;

- een brief van klaagster als reactie op een brief van de secretaris.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht heeft betrekking op de medische behandeling van de zoon van klaagster,

D, verder ook patiënt te noemen, geboren op 8 april 1982 en overleden op

28 september 2011. Patiënt was gehuwd. E was zijn huisarts en verweerder, na verwijzing, de behandelend internist. Ook tegen E heeft klaagster een klacht ingediend, waarop heden in gelijke zin wordt beslist (nr. 121/2012).

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- het niet tijdig behandelen van haar zoon en het niet in overleg treden met een nefroloog. Desgevraagd heeft zij ten aanzien van de weduwe van haar zoon verklaard dat de relatie tussen haar zoon en zijn vrouw in 2011 al niet meer zo goed was en dat de weduwe na het overlijden van haar man het contact heeft verbroken en inmiddels een nieuwe partner heeft. De (financiering van de) grafsteen heeft zij ook aan klaagster overgelaten. Klaagster heeft laten weten niet te zullen voldoen aan het verzoek van de secretaris om een bevestiging van de weduwe dat zij met de klacht instemt over te leggen, en ook niet aan het verzoek de contactgegevens van de weduwe te verstrekken.

Zij stelt zich op het standpunt dat zij als moeder klachtgerechtigd is.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen verwijt kan worden gemaakt.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Wat betreft de ontvankelijkheid van klaagster, die het college ambtshalve dient te beoordelen, geldt het volgende uitgangspunt. Ingevolge artikel 65, eerste lid onder a kan een klacht aanhangig worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. In beginsel is uitsluitend een patiënt zelf rechtstreeks belanghebbende en dus klachtgerechtigd ten aanzien van de hem betreffende medische behandeling. Bij het in leven zijn van de patiënt zijn diens naaste betrekkingen dit slechts wat het handelen van de aangeklaagde jegens henzelf, als naaste betrekkingen, betreft.

Na het overlijden van een patiënt zijn de naaste betrekkingen in beginsel wel klachtgerechtigd ten aanzien van de medische behandeling van de patiënt. Dit wordt daarmee evenwel niet een eigen recht van de naaste betrekkingen, maar berust op de in het algemeen te veronderstellen wil van de patiënt.

Als een overleden patiënt meerderjarig en gehuwd was, geldt als nadere nuancering het volgende. Aanknoping dient dan te worden gezocht bij artikel 7:465, derde lid van het Burgerlijk Wetboek (WGBO), dat in geval van wilsonbekwaamheid de levensgezel (bij voorrang boven bijvoorbeeld de ouders) aanwijst als degene jegens wie de arts de verplichtingen inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst uitoefent - en waarmee dus omgekeerd de levensgezel degene wordt die namens de patiënt diens patiëntenrechten, waaronder het indienen van een klacht, uitoefent. Hiermee is immers vergelijkbaar de situatie na het overlijden van de patiënt. Ook elders in het recht komt tot uitdrukking dat een echtgenoot/weduwe wordt geacht een (overleden) persoon meer na te staan dan de overige naaste betrekkingen. De klachtgerechtigdheid ligt na overlijden van een patiënt dus in beginsel bij diens levensgezel, indien aanwezig, met uitsluiting van de overige naaste betrekkingen. Als de klachtgerechtigdheid niet parallel zou lopen aan de patiëntenrechten in de WGBO, zou een verweerder ook voor een probleem kunnen worden gesteld ten aanzien van het overleggen van zijn medisch dossier aangezien hij zonder toestemming van de weduwe in beginsel zijn geheimhoudingsplicht jegens de overledene zou schenden. Dit alles betekent niet zonder meer dat klaagster als moeder niet tot klagen gerechtigd is, maar dit kan in beginsel slechts met instemming van de weduwe of, als deze bezwaar heeft tegen de indiening van de klacht, na afweging van beider stellingnamen met betrekking tot de vraag of de klacht overeenkomstig de wil van de overledene is. Zie ook de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 29 mei 2012, C2011/087, LJN: YG2093.

5.2

In deze zaak heeft klaagster geweigerd de weduwe van patiënt om haar instemming met de klacht te vragen en aan het college evenmin de gelegenheid geboden, door de contactgegevens van de weduwe te verstrekken, haar standpunt met betrekking tot de klacht te vragen. Klaagster heeft daar weliswaar redenen voor aangegeven, maar door contact met de weduwe te beletten heeft zij het onmogelijk gemaakt dat het college haar standpunt zou kunnen vernemen. Daardoor kan het standpunt van de één niet tegen dat van de ander worden afgewogen, waardoor het in feite aan het college onmogelijk wordt gemaakt een afgewogen oordeel te geven ten aanzien van de klachtgerechtigdheid van klaagster. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van klaagster, hoe onwenselijk het wellicht ook is dat het handelen van verweerder daardoor niet kan worden beoordeeld. Mocht klaagster alsnog bereid zijn de contactgegevens van de weduwe te verstrekken, dan kan zij de klacht opnieuw indienen.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, J.M. Komen en dr. P.J.M. van Gurp, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.