ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2232 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 275/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2232
Datum uitspraak: 19-07-2012
Datum publicatie: 19-07-2012
Zaaknummer(s): 275/2011
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen plastisch chirurg over mammareductie en liposuctie. Wat de mammareductie betreft heeft verweerster het reductiepatroon verkeerd getekend, zodat zij een behoorlijk stuk huid tekort kwam. Wat de liposuctie betreft heeft verweerster onvoldoende rustig en begrijpelijk uitgelegd dat zij slechts een bult op de bovenbuik zou weghalen. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 19 juli 2012  naar aanleiding van de op 27 september 2011 bij  het Regionaal Tuchtcollege Groningen ingekomen en vervolgens naar het onderhavige college doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , plastisch chirurg, werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek;

- het medisch dossier afkomstig van de E;

- het medisch dossier afkomstig van het F.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 8 juni 2012, alwaar zijn verschenen klaagster en verweerster.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster zag klaagster voor het eerst op 1 september 2010. Klaagster had last van smetten van de huid onder de borsten en had in verband met rugklachten, waarvoor zij Mensendieck-therapie kreeg, het advies gekregen om een borstverkleining te ondergaan.

Verweerster stelde vast dat er sprake was van hypertrofische ptotische mammae en dat de rechterborst iets zwaarder was dan de linkerborst. Zij was van oordeel dat er een goede indicatie was voor een borstverkleining. Klaagster kreeg informatie over de littekens en over het plaatsen van drains. Ook werd verteld dat zij voor de operatie antibiotica zou krijgen en dat zij daarmee na de operatie enkele dagen door moest gaan. Zij zou een nacht met zorg van een verpleegkundige in het zorghotel verblijven. Na de operatie moest zij rekening houden met gevoelsstoornissen. Van de verschafte informatie heeft verweerster aantekening gemaakt in haar dossier. Na het gesprek met verweerster heeft klaagster gesproken met de consulente. Dit is een gediplomeerd verpleegkundige die als taak heeft aan de hand van de aantekeningen van verweerster nogmaals de gang van zaken te bespreken. Tijdens dit gesprek heeft klaagster aangegeven dat na de borstverkleining de ‘vetrol’ op haar buik meer zou opvallen en zij overwoog die te laten verwijderen door liposuctie. Al pratende ontstond het idee dat dit wellicht gelijktijdig kon met de borstverkleiningsoperatie. De consulente ging dit aan verweerster vragen. Verweerster kwam vervolgens zelf kijken. Haar werd gevraagd of liposuctie in combinatie met borstverkleining mogelijk was. Klaagster had een verdikking (door verweerster bult genoemd) in de bovenbuik rechts. Verweerster heeft de buik even bekeken en vastgepakt en gezegd dat er wel gelijktijdig met de borstverkleining een liposuctie kon plaatsvinden.

Afgesproken werd dat klaagster voor de liposuctie € 1600,- zou betalen. In haar dossier heeft verweerster eerst “liposuctie bovenbuik” genoteerd, en zo is het ook op het toestemmingsformulier en de declaratie genoemd, later heeft ze hier, naar aanleiding van de klacht van klaagster, “liposuctie bovenbuiksbult” van gemaakt. Zij heeft verder niets genoteerd over door haar aan klaagster verstrekte informatie over deze ingreep.

Op 4 november 2010 is de operatie uitgevoerd. Voorafgaand hieraan heeft verweerster de reductiepatronen getekend op het lichaam van klaagster. Zij heeft middels een markering aangegeven wat de contouren waren van de bult waarvan zij de liposuctie zou uitvoeren en van het reductiepatroon van de borsten. Hiervan zijn foto’s overgelegd.

Tijdens de operatie merkte verweerster dat er bij het sluiten van de wond van de rechterborst een huidtekort bestond. Verweerster heeft toen, om te voorkomen dat zij (beiderzijds) meer weefsel zou moeten weghalen dan door klaagster gewenst was, ervoor gekozen om tijdelijk een huidtransplantaat aan te brengen. Dit hield in dat zij in de toekomst een aanvullende correctie zou moeten doen van de rechterborst. Vervolgens is de reductie van de linkerborst probleemloos uitgevoerd. Tot slot heeft zij 200cc vetweefsel verwijderd van de bult.

Verweerster heeft klaagster na de operatie verteld dat zij tijdens de operatie een onverwachte complicatie was tegengekomen van de rechterborst. Tevens heeft zij aangegeven dat klaagster zich hierover geen zorgen hoefde te maken omdat verweerster dit na een half jaar kon corrigeren. Klaagster is na een nacht in het zorghotel met drains naar huis gegaan.

Klaagster is postoperatief op 11, 15, 18 en 24 november 2010 op controle geweest. Parallel hieraan is klaagster op 18 november 2010 in het F gezien door een plastisch chirurg omdat zij zich zorgen maakte over het huidtransplantaat bij de rechterborst. Deze arts heeft haar blijkens de brief aan de huisarts gerustgesteld en geadviseerd haar vragen aan verweerster op papier te zetten. Bij een consult op 15 december 2010 bleek dat er sprake was van necrose in het wondgebied, vandaar dat is overgegaan tot wondverzorging. Er zijn vervolgens brieven over en weer geschreven en er hebben gesprekken plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft klaagster aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in verweerster en is zij niet meer ingegaan op het verzoek om een afspraak te maken. Vervolgens heeft zij onderhavige klacht ingediend.    

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij de borstverkleining aan de rechterborst niet deskundig heeft uitgevoerd. Voorts verwijt zij verweerster dat zij niet heeft voldaan aan haar informatieplicht met betrekking tot de liposuctie. Klaagster is niet goed geïnformeerd en voorgelicht over de mogelijkheden en onmogelijkheden van haar wens en over het te behalen resultaat, waardoor klaagster in de veronderstelling is gebracht dat er een liposuctie van de volledige bovenbuik zou plaatsvinden.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij de mammaoperatie deskundig heeft uitgevoerd maar dat er helaas een complicatie is opgetreden waarvoor zij direct de best mogelijke oplossing heeft gezocht. Verweerster heeft deze complicatie niet vooraf met klaagster besproken en hoefde dit ook niet te doen omdat het om een zeer zeldzame complicatie gaat. Zij heeft klaagster een hersteloperatie aangeboden.

Verweerster heeft de bovenbuik beoordeeld in de kamer van de consulente. Zij heeft daarvoor niet meer nodig dan even kijken en vastpakken, hetgeen zij ook heeft gedaan. Het ging verweerster alleen om de bult en zo is het op de dag van de operatie ook afgetekend. Hoewel in het dossier staat vermeld dat het om de bovenbuik zou gaan was het nimmer de intentie om de gehele bovenbuik aan een liposuctie te onderwerpen. Dat was niet ook niet mogelijk in combinatie met een borstverkleining. Klaagster heeft het aanbod van een aanvullende liposuctie en een hersteloperatie afgewezen. Al met al is verweerster van oordeel dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Wat de borstverkleining betreft overweegt het college het volgende. Verweerster heeft ter zitting aangegeven dat zij de reductietekening die zij aanhoudt bij het wegsnijden van de huid als start van een gemodificeerde Biesenberger-reductie van de borsten, altijd zodanig maakt dat zij na het wegnemen van het weefsel in principe een surplus aan huid overhoudt, hetgeen

het college juist acht. Desondanks had zij, zo blijkt uit de overgelegde foto’s van de wond aan de onderzijde van de rechterborst na de reductie, aan het eind van de ingreep een behoorlijk stuk huid tekort. Verweerster heeft het college niet duidelijk kunnen maken waaruit de ‘complicatie’ heeft bestaan die zich volgens haar heeft voorgedaan. Zij heeft erop gewezen dat er bij het dichtmaken spanning op de tepel en de tepelhof ontstond, maar dat is niets anders dan het gevolg van het feit dat er huid tekort was. Voor het overige is verweerster ook naar eigen zeggen gedurende de ingreep niets bijzonders tegengekomen.

Dit leidt tot het volgende oordeel. Omdat bij het opzetten van de reductietekening veiligheidshalve moet worden uitgegaan van een surplus aan huid, zeker bij ptotische borsten als hier het geval waarbij veel klierweefsel kan zijn uitgezakt, laat het feit dat uiteindelijk een behoorlijk tekort aan huid resteerde (zoals hier het geval) geen ander oordeel toe dan dat het reductiepatroon verkeerd - namelijk te krap en/of te hoog - is getekend. Op basis van de overgelegde foto van de reductietekening op de ptotische borsten van klaagster is dit ook aannemelijk te achten. Indien de tekening er dermate naast zit als in dit geval is dit tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten. In die zin is het eerste klachtonderdeel gegrond.

5.3

Ook wat de informatieverschaffing met betrekking tot de liposuctie betreft is verweerster tekortgeschoten. Zij heeft niet aangetekend dat zij een liposuctie van (uitsluitend) de bovenbuiksbult zou uitvoeren en zo is het ook niet in het toestemmingsformulier gekomen. Er is overigens niets aangetekend met betrekking tot informatie die hoort te worden verstrekt bij een dergelijke, niet noodzakelijke ingreep en verweerster heeft ter zitting ook aangegeven dat zij verder geen informatie heeft verstrekt. Daar komt in dit geval bij dat vaststaat dat de bespreking van dit onderdeel van de ingreep snel is gegaan in een ongebruikelijke setting. Het heeft er alles van weg dat de liposuctie in onvoldoende rust is besproken (zo geeft verweerster zelf in haar verslag van 31 maart 2011 aan dat de buik “terloops even is getoond”), waardoor bij klaagster op zijn minst het misverstand heeft kunnen ontstaan dat de liposuctie de hele bovenbuik zou betreffen. Het was echter aan verweerster als professional om, op voor klaagster begrijpelijke wijze, aan haar uit te leggen dat zij uitsluitend liposuctie van de bult op de buik wilde uitvoeren en niet van de gehele bovenbuik. Nu dat niet aannemelijk is geworden, is ook dit klachtonderdeel gegrond.

5.4

Bij de vraag welke maatregel passend is, laat het college meewegen dat verweerster wel, nadat gebleken was dat zij huid tekortkwam, op gepaste wijze maatregelen heeft genomen om de schade te beperken en om nazorg te verlenen. Het college wil wel aantekenen dat het verweerster zou hebben gesierd als zij in en buiten deze procedure open aan klaagster had aangegeven dat zij vermoedelijk de tekening van het reductiepatroon verkeerd had gemaakt, hetgeen er wellicht in combinatie met een ruimhartig antwoord op het verzoek de kosten van de liposuctie terug te storten toe zou hebben geleid dat klaagster geen klacht zou hebben ingediend, en dat het college voorts mag hopen dat verweerster voortaan voorzichtiger zal zijn bij het tekenen van een reductiepatroon. Alles overziend acht het college de maatregel van waarschuwing nog passend.

6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerster!

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, en dr. P. Houpt, dr. P.P.G. van Benthem en G.W.A. Diehl, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

19 juli 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.