ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2195 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 181/2010
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2195 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-07-2012 |
Datum publicatie: | 05-07-2012 |
Zaaknummer(s): | 181/2010 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater over een aantal second opinions met betrekking tot de medicatie die werd voorgeschreven door de behandelend psychiater. Ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 5 juli 2012 naar aanleiding van de op 1 november 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , psychiater, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. L.A.P. Arends, advocaat te Nijmegen,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift (in de Nederlandse taal);
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de bijlagen;
- aanvullend bewijs van de klacht van de zijde van klager met bijlagen in 21 bundels;
- reactie van verweerder op aanvullend bewijs van de klacht;
- schriftelijke getuigenverklaring, overgelegd door klager d.d. 5 december 2011;
- een uitgetypte versie van de handgeschreven status van verweerder;
- brief + DVD d.d. 13 april 2012 van klager;
- twee aanvullende processtukken van klager d.d. 30 april 2012;
- tien aanvullende processtukken van klager d.d. 9 mei 2012;
- een aanvullend processtuk van klager van 16 mei 2012.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 25 mei 2012, alwaar zijn verschenen klager en verweerder, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor klager was aanwezig mevrouw C.H.A.M. Kwakkenbos, tolk in de Portugese taal. Ter zitting zijn ook behandeld de klachten van klager tegen E (180/ 2010) en F (167/2011). In deze zaken zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is geboren in Angola. Hij heeft een studie gevolgd in Nederland. In 1989 is hij onder behandeling geweest van zenuwarts G te B in verband met “een ernstige neurotische ontwikkeling”. Met zijn toenmalige Finse partner is hij in 1990 verhuisd naar Portugal en in 1997 naar Finland.
In augustus 1999 is klager door een Finse huisarts verwezen voor gesprekstherapie. In het kader daarvan kreeg hij door een Finse psychiater ook medicijnen voorgeschreven.
Op uitnodiging van een Nederlandse vriendin, thans zijn echtgenote, kwam hij in 2000 naar Nederland.
Klager meldde zich, op verwijzing van een huisarts voor “vervolgbehandeling en cognitieve therapie (?)” in november 2000 voor het eerst bij E. Dit was de start van een behandeling die, met onderbrekingen van soms vele maanden vanwege verblijf van klager in het buitenland, heeft geduurd tot 29 september 2009. Blijkens het gespreksverslag van de
intake bij E gaf klager aan dat hij sinds ongeveer een jaar zware depressies had. Hij was in Finland al onder behandeling van een psychiater geweest en had ook medicatie voorgeschreven gekregen (temazepam, perphenazine en Remeron). E heeft tijdens dit eerste consult de Hamilton Rating Scale (HAM-D17) afgenomen. Er volgde een score van 31.
Uit de stukken en de standpunten van partijen blijkt dat in de periode vanaf november 2000 tot en met september 2009 met E met langdurige onderbrekingen in ieder geval 335 behandelsessies hebben plaatsgevonden.
Wat de medicatie betreft blijkt (mede) uit de overgelegde ACT-lijst van de apotheek het volgende. E staakte de Remeron en voegde citalopram toe. De citalopram werd begin 2001 vervangen door fluvoxamine, medio 2001 kortstondig door imipramine, vervolgens door trimiparine om vervolgens in september 2003 weer te worden vervangen door imipramine. Vanaf april 2001 werd lithiumcarbonaat voorgeschreven, waaraan in maart 2005 natriumvalproaat werd toegevoegd en nadien nog een korte periode levetiracetam. Vanaf september 2006 schreef E propanolol voor. De natriumvalproaat, lithiumcarbonaat en imipramine werden eind 2008 gestopt volgens een afbouwschema, de propanolol korte tijd later, waarover verderop nader. Per september 2004 werd modafinil toegevoegd, korte tijd later vervangen door methylfenidaat, waarmee in het voorjaar van 2006 werd gestopt. Vanaf 2000 tot 2005 schreef E voorts oxazepam voor en vanaf 2004 tot 2009 zopiclon. Ten slotte heeft E vanaf 2004 sumatriptan (Imigran) voorgeschreven, aanvankelijk in doses van 12 of 18, maar op 28 augustus 2007 schreef hij 60 stuks voor en vervolgens op 2 oktober 2007 het aantal van 360 stuks, waarna in september en december 2008 weer telkens 60 stuks werden voorgeschreven.
In 2003 heeft E klager naar de cardioloog verwezen in verband met klachten van pijn op de borst en het gebruik van imipramine als antidepressivum. De cardioloog vond een stabiele cardiale situatie en had geen bezwaar tegen het gebruik van imipramine. In 2004 werd klager verwezen naar de neuroloog in verband met hoofdpijn. Deze concludeerde dat er sprake was van migraine en adviseerde Depakine, hij had geen bezwaar tegen Imigran.
Bij brief van 13 december 2004 verzocht E aan verweerder om onderzoek en advies vanwege “de toch steeds weerkerende (over) betrokkenheid en de persisterende stemmingspathologie”. Verweerder zag klager op 18 januari 2005 op zijn spreekuur. Zijn bevindingen heeft hij vermeld in de brief van 20 januari 2005 gericht aan de huisarts van klager met kopie aan E. Hij concludeerde dat er geen redenen aanwezig waren voor wijzigingen in het psychofarmocologisch beleid en dat de behandeling in haar totaliteit adequaat was. Wel kon methylfenidaat worden heroverwogen en was enige vorm van cognitieve therapie aangewezen. In 2005 heeft klager in het kader van cognitieve gedragstherapie een aantal gesprekken gehad met I, die samenwerkte met verweerder. E zag klager in 2005 veelvuldig. In september 2005 herhaalde E de HAM-D, de uitslag was 22.
Op verzoek van E zag verweerder klager nogmaals op 8 november 2005. In zijn brief aan de huisarts noteerde hij onder meer: “het afgelopen jaar is het met patiënt redelijk goed gegaan. Van evidente verschijnselen van depressie of angst, passend binnen een psychiatrische entiteit, is eigenlijk niet of nauwelijks sprake meer. Wel bestaan er nog klachten over stemmingslabiliteit, waarbij milde depressieve periodes worden afgewisseld door kortdurende enigszins hypomaan gekleurde periodes. (…)
Patiënt vertelde voorts dat de door mij indertijd geduide somatische angstequivalenten sedert onderhoudsbehandeling met imipramine en lithiumcarbonaat vrijwel volledig zijn verdwenen.
De symptomatologie en de voorgeschiedenis van patiënt overziende, ben ik van oordeel dat onderhoudsbehandeling met imipramine (185mg per dag) in combinatie met lithiumcarbonaat (1000mg per dag) heeft geleid tot een aanzienlijke reductie van het klachtenpatroon. Vanwege de stemmingsinstabiliteit heb ik patiënt geadviseerd over te gaan tot aanvullende behandeling met het stemmingsstabiliserende anticonvulsivum natriumvalproaat (..) Zodra hij tenminste drie maanden optimaal is ingesteld op natriumvalproaat zal patiënt terugkeren op het spreekuur opdat een weloverwogen beslissing kan worden genomen omtrent vervanging van imipramine door nortriptyline (…)
Klager werd door E vanwege hartklachten verwezen naar de cardioloog en door de cardioloog gezien op 13 december 2005. Diens conclusie luidde dat er geen aanwijzingen waren voor cardiale pathalogie.
Op 30 maart 2006 werd klager teruggezien door verweerder. Volgens klager zou er sprake zijn van een diverticulitis en een vertraagde darmperistaltiek. Verweerder meende dit laatste te kunnen toeschrijven aan het gebruik van imipramine. Hij adviseerde de onderhoudsbehandeling met imipramine geleidelijk aan te staken onder voortzetting van de combinatie van natriumvalproaat en lithiumcarbonaat. Tevens zou te zijner tijd kunnen worden bezien in hoeverre aanvullende behandeling met een antidepressivum (bij voorkeur nortriptyline) nog noodzakelijk was.
In oktober 2006 vertrok klager voor een langere periode naar Angola. In juli 2007 kwam hij weer bij E. Hij vertelde in Angola te zijn gevallen na het traplopen. In overleg met de huisarts werd klager verwezen naar de cardioloog. Blijkens de brief van 10 oktober 2007 van de longarts, die klager zag op verzoek van de cardioloog, waren er op het inspannings-ECG geen stoornissen te zien. In 2008 klaagde klager over spontaan vallen en black-outs. Verweerder verwees hem naar de neuroloog. Deze kwam tot de waarschijnlijkheidsdiagnose epilepsie en schreef Depakine 2 x 500 mg en Keppra 2 dd 500 mg voor.
In september 2008 verwees E naar een psychotherapeute in verband met een EMDR-behandeling. Ook vroeg hij wederom advies aan verweerder, met name omdat klager in verband met de wegrakingen zelf de dosis imipramine had verlaagd, waardoor naar het oordeel van E depressieve en angstklachten hem weer parten waren gaan spelen. Verweerder zag klager op 4 november 2008. In de brief aan de huisarts schreef hij onder meer: “Naar ik van patiënt begreep (het gesprek werd in het Engels gevoerd) heeft de psychofarmacologische interventie in het geheel geen effect gehad op het klachtenpatroon van patiënt. Integendeel er lijkt uitsluitend sprake te zijn van ongewenste nevenwerkingen. Derhalve heb ik hem geadviseerd via de weg der geleidelijkheid zowel natriumvalproaat, lithiumcarbonaat als imipramine te staken, zulks in overleg met E (…)
Bij actueel neuropsychatrisch onderzoek werden geen aanwijzingen gevonden voor, psychopathologie sensu strictu, met name niet voor angst- en/of stemmingsstoornissen. Het moge duidelijk zijn dat hij nog steeds sterk is gepreoccupeerd met somatische bezwaren en met intrusieve gedachten in samenhang met de negatieve familiaire gebeurtenissen.”
E maakte op 26 november 2008 een afbouwschema.
Op 31 maart 2009 werd klager conform afspraak weer gezien door verweerder. Deze concludeerde dat het staken van de psychofarmaca had geleid tot een aanzienlijke verbetering van het algeheel functioneren. Hij adviseerde klager om met E en zijn behandelend
psycholoog te bespreken welke mogelijkheden er zouden kunnen zijn om stresserende factoren op een andere wijze te hanteren. Hij achtte niet langer een indicatie voor psychofarmacotherapie aanwezig. Na het afbouwen van de medicatie is klager abrupt gestopt met de sessies bij verweerder.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
De vele stukken van klager hebben het destilleren van een hanteerbaar overzicht van de klachtonderdelen ernstig bemoeilijkt. De volgende weergave van de klachtonderdelen
- zakelijk weergegeven en samengevat - doet recht aan al datgene dat klager aan verwijten heeft geuit en is ook door verweerder blijkens zijn proceshouding zo begrepen. Verweerder heeft een onjuiste diagnose gesteld op basis van onvoldoende onderzoek. Er was geen behandelstrategie of een lange termijn behandelplan. Verweerder heeft te veel en verkeerde medicatie voorgeschreven en is hier te lang mee doorgegaan. Klager raakte hierdoor dusdanig versuft dat hij heeft geen gewoon (gezins)leven meer kon leiden. Voorts verwijt klager verweerder dat deze hem geen uitleg heeft gegeven, daar waar dat nodig was. Ten slotte stelt klager dat verweerder de brief van 31 maart 2006 heeft vervalst, omdat hij klager onmogelijk op 30 maart 2006 kan hebben gezien.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij slechts een beperkte rol heeft gehad in de zorgverlening aan klager. Hij is in de periode 2000-2009 nooit hoofdbehandelaar van klager geweest. Hij werd op verzoek van de behandelend psychiater geconsulteerd voor een second opinion. In dat kader heeft hij klager in 2005 tweemaal gezien, in 2006 eenmaal, in 2008 eenmaal en in 2009 eenmaal. Naar aanleiding van deze vijf consulten heef hij slechts adviezen gegeven over het ziektebeeld, de behandeling en de (daarin) voor te schrijven medicatie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij correct en conform de standaard heeft gehandeld. Voor zover nodig zal bij de overwegingen nader op het verweer worden ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Op basis van de processtukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat aan verweerder op basis van zijn expertise als hoogleraar uitsluitend in het kader van een second opinion met betrekking tot het medicatiebeleid advies is gevraagd. In beginsel was dit voor verweerder eenmalig, maar in deze zaak is uiteindelijk driemaal advies gevraagd en heeft verweerder klager tweemaal op eigen initiatief terug laten komen om het effect van zijn advies te kunnen beoordelen. Op de gegeven adviezen valt geen aanmerking te maken. Zoals het college in de zaak met nummer 180/2010 heeft overwogen valt aan E wat de normale medicamenteuze behandeling met psychofarmaca betreft geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Hieruit volgt dat aan verweerder, die dit beleid heeft goedgekeurd, evenmin een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De behandeling is gestart met antidepressiva en vervolgens zijn als volgende stappen achtereenvolgens lithiumcarbonaat en natriumvalproaat toegevoegd. Dat is geen ongebruikelijke combinatie, ook niet over de langere termijn bezien, terwijl E telkens ter controle dalspiegels heeft bepaald. Met betrekking tot de methylfenidaat heeft verweerder - terecht - een opmerking gemaakt. Niet gebleken is dat verweerder weet had van het voorschrijven van sumatriptan, zeker niet van de aantallen waarin dit gebeurde. Verweerder is ook degene geweest die eerst heeft geadviseerd de imipramine te staken en uiteindelijk - omdat hij geen psychopathologie meer zag - de aanzet heeft gegeven tot algehele afbouw van de farmacologische medicatie, hetgeen toch was wat klager wilde. De klacht is gelijk aan die tegen E, waarbij klager er geen acht op heeft geslagen dat verweerder een geheel andere, meer beperkte rol heeft gehad. Voorts heeft klager de klacht in zijn onderbouwing steeds op E toegespitst en deze wat verweerder betreft nauwelijks concreet onderbouwd. Ten slotte ziet het college geen reden om eraan te twijfelen dat verweerder klager op 30 maart 2006 heeft gezien en dus ook niet om te veronderstellen dat de brief van 31 maart 2006 vervalst is. Hetgeen klager heeft gesteld en overgelegd impliceert geenszins dat hij niet op 30 maart 2006 in Nederland was en op het verweer met die inhoud is hij ook niet deugdelijk ingegaan. Al met al is de conclusie dat de klacht tegen verweerder ongegrond is.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. J. Ilsink, lid-jurist, en M.H. Braakman, M.D. Klein Leugemors en dr. R.J. Verkes, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2012 door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.