ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2162 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 210/2011w-1 en 2

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2162
Datum uitspraak: 25-06-2012
Datum publicatie: 25-06-2012
Zaaknummer(s): 210/2011w-1 en 2
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Wraking leden. Geen schijn van partijdigheid. Verzoek afgewezen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 25 juni 2012 naar aanleiding van het verzoek tot wraking ingevolge artikel 63 van de Wet op de Beroepen in de individuele Gezondheidszorg (wet BIG) in de zaak onder nummer 210/2011, ingekomen bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle op 8 juni 2012 van

A , wonende te B,

bijgestaan door I.T. van Delft-Duivesteijn, verbonden aan Drost letselschade te Hengelo,

verzoekster in de wraking en klaagster in de hoofdzaak,

- gericht tegen -

C , (zaaknummer 210/2011w-1)

in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle,

en

D , (zaaknummer 210/2011w-2)

in zijn hoedanigheid van lid-beroepsgenoot van het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle,

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Verzoekster heeft bij het college een klacht ingediend tegen de plastisch chirurg E. Deze klacht stond gepland voor behandeling op de zitting van het college op 8 juni 2012.

Op 27 april 2012 heeft het college de klacht behandeld van E tegen F, arts, betreffende een op verzoek van (de belangenbehartiger van) verzoekster als medisch adviseur uitgebracht medisch advies, bekend onder nummer 183/2011 en het college heeft op

7 juni 2012 in die zaak uitspraak gedaan. De gewraakte voorzitter en het gewraakte lid maakten deel uit van dit college. Mevrouw Van Delft-Duivesteijn stond in die procedure F bij.

Bij brief van 17 april 2012 is verzoekster uitgenodigd voor de behandeling van haar klacht tegen E op de zitting van het college van 8 juni 2012. Bij deze uitnodiging is de samenstelling van het college vermeld waaronder de gewraakte voorzitter en het gewraakte lid.

Verzoekster heeft per faxbericht dat op 8 juni 2012 om ongeveer 11.30 uur bij het college is binnengekomen het wrakingsverzoek ingediend. De zitting van 8 juni 2012 is vervolgens uitgesteld.

Bij brieven van 11 juni 2012 zijn verzoekster, de gewraakte voorzitter en het gewraakte lid uitgenodigd aan te geven of zij willen worden gehoord, danwel schriftelijk hun standpunt betreffende de wraking nader toe willen lichten.

Verzoekster heeft de secretaris van het college op 14 juni 2012 telefonisch laten weten haar wrakingsverzoek niet nader schriftelijk te willen onderbouwen en niet gehoord te willen worden door de wrakingskamer.

De voorzitter en het lid hebben bij brief van 18 juni 2012 schriftelijk hun standpunt betreffende de wraking toegelicht, daarbij aangevende niet in de wraking te willen berusten, noch te willen worden gehoord door de wrakingskamer.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking in raadkamer beoordeeld. Een zitting is achterwege gelaten, nu partijen hebben verklaard niet te willen worden gehoord.

2.      HET VERZOEK

Kort gezegd is verzoekster het er niet mee eens dat C als voorzitter en D als lid-geneeskundige aan het college deelnemen gelet op het feit dat C en D aan de behandeling van een eerdere klacht van verweerder (E) tegen de medisch adviseur van verzoekster (F) hebben deelgenomen.

Die klacht was door dat college gegrond bevonden en de maatregel van berisping is opgelegd. In deze aangelegenheid werd daags voor de behandeling van de klacht van verzoekster op de zitting uitspraak gedaan. Verzoekster is van oordeel dat ten gevolge van deze uitspraak zich de uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat C en D jegens klaagster aangaande het standpunt in haar zaak een vooringenomenheid koesteren. Klaagster stelt dat dit een voldoende zwaarwegende reden is voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid van beide collegeleden.

3.      DE VERWEREN

De gewraakte voorzitter en het gewraakte lid wijzen er allereerst op dat het wrakingsverzoek pas is ingediend na het bekend worden van de beslissing in de zaak E/F. 

Zij vinden het niet sterk dat de wraking enkel is gebaseerd op het feit dat zij ook deel uitmaken van het college dat oordeelt over de zaak A/E. Als dat daadwerkelijk de reden is, had het wrakingsverzoek wel eerder kunnen zijn gedaan.

Verder stellen C en D zich op het standpunt dat de beslissing in de zaak E/F geen steun biedt voor het wrakingsverzoek.

In die procedure lag het handelen van F ter toetsing aan het college voor. Het college heeft geoordeeld dat F zich daarbij niet heeft gehouden aan de dienaangaande voor hem als medisch adviseur geldende regels en meer in het bijzonder dat F zijn uitlatingen onvoldoende heeft gemotiveerd in het licht van de hem ten dienste staande medische gegevens. Het college heeft dus, aldus C en D, geenszins een oordeel gegeven over het handelen van E, noch over de klachten van A dienaangaande.

Hoewel niet namens A aangevoerd merken C en D verder op dat, voor zover zij het niet eens is met enig in de beslissing E/F vastgesteld feit, dit geen grond is om C en D van vooringenomenheid te verdenken. In dit verband wijzen C en D erop dat de in de zaak E/F vastgestelde feiten alleen gelden in de context van die zaak. Mogelijk, en zelfs niet onaannemelijk, is dat in de zaak A/E dankzij haar inbreng tot een andere feitenvaststelling door het college wordt gekomen.

C en D wijzen er ten slotte op dat niets concreets is aangevoerd waarop enige (schijn van) vooringenomenheid kan worden gebaseerd. Bij herlezing van de beslissing inzake  

E/F zijn zij er niet in geslaagd daar een overweging in te vinden waarop naar objectieve maatstaven de conclusie kan worden gebaseerd dat er sprake is van (schijn van) vooringenomenheid aan hun kant.

Zij verzoeken op grond van voorgaande het wrakingsverzoek af te wijzen.

4.      DE BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

Het Wrakingprotocol Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg (verder het Wrakingprotocol) vermeldt in artikel 3 het volgende :

“In een rechtsstaat heeft men recht op een onpartijdige rechter (art. 6 EVRM).

Wraking is een middel voor procespartijen om dit recht af te dwingen. Een rechter kan worden gewraakt “op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden” (artikelen 512 Sv).

Ten aanzien van onpartijdigheid wordt in de jurisprudentie onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid.

Bij de subjectieve aspecten moet men denken aan de persoonlijke instelling van de rechter. Hier geldt als criterium dat een rechter moet worden vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende persoonlijk, dan wel aangaande een standpunt in een zaak, een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. De vrees voor subjectieve partijdigheid van de rechter moet bovendien objectief gerechtvaardigd zijn.

Bij de objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. De bewijsrechtelijke drempel is aanzienlijk lager dan voor subjectieve partijdigheid. De verzoeker hoeft niet te bewijzen dat die feiten of omstandigheden ook werkelijk tot vooringenomenheid hebben geleid: “legitimate doubt” kan voldoende zijn. De feiten waarop de verzoeker zich beroept moeten aannemelijk zijn geworden; zij moeten zwaarwegende redenen opleveren voor (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid.”

Verzoekster voert als grond voor de wraking aan dat de voorzitter en één van de leden betrokken zijn geweest bij de behandeling van de zaak E/F.

Verzoekster betoogt dat de uitspraak in die zaak een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat C en D jegens haar een vooringenomenheid koesteren. Blijkbaar doet verzoekster een beroep op objectieve aspecten van onpartijdigheid.

De wrakingskamer kan verzoekster daarin niet volgen. Het college is van oordeel dat er geen enkele schijn van objectieve partijdigheid is.

In de beslissing in de zaak E/F is immers door het college uitsluitend een oordeel gegeven over het handelen van F. Een oordeel over het (medisch) handelen van E is in die beslissing niet gegeven. Dat (de belangenbehartigster van) verzoekster een andere beslissing mogelijk meer op prijs had gesteld maakt dat niet anders.

Verder wijzen C en D er terecht op dat de feiten die zijn vastgesteld in de zaak

E/F alleen in de context van de zaak E/F gelden. In het recht spreekt men dan ook over een juridische werkelijkheid die niet noodzakelijk een reële werkelijkheid is. Het is daarom niet onaannemelijk dat de inbreng van partijen in de zaak A/E leidt tot een andere vaststelling van de feiten.

De conclusie van de wrakingskamer is dan ook dat van (de schijn van) objectiveerbare  partijdigheid van C en D geen sprake is. Het wrakingverzoek behoort te worden afgewezen.

Al hetgeen C en D verder nog hebben aangevoerd, behoeft daarmee geen bespreking meer.

5.      DE BESLISSING

Het college:

-         wijst het verzoek tot wraking van voorzitter C en het lid-beroepsgenoot

D af;

-         bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak, de klacht onder nummer 210/2011, wordt voortgezet in de stand waarin deze zich thans bevindt;

-         beveelt de secretaris van de wrakingskamer onverwijld mededeling te doen aan verzoekster, de gewraakte voorzitter, het gewraakte lid en verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder, lid-jurist, A.N.H. Weel, E.H. The-van Leeuwen en dr. R. Brons, leden geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2012 door mr W.J.B. Cornelissen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris