ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2159 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 205/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2159
Datum uitspraak: 21-06-2012
Datum publicatie: 21-06-2012
Zaaknummer(s): 205/2011
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts betreffende rapportage  arbeidsgeschiktheid. Klacht gegrond. Waarcshuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 21 juni 2012 naar aanleiding van de op 9 augustus 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , arts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. drs. V.N. van Waterschoot, advocaat te Arnhem,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek;

- het door verweerder op 13 december 2011 ingezonden stuk;

- het door klaagster op 7 mei 2012 ingezonden stuk.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 11 mei 2012. Klaagster is verschenen, bijgestaan door E. Verweerder is verschenen, bijgestaan door mr. Van Waterschoot, die een pleitnota heeft overgelegd.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1956, is alleenstaand ouder. Zij is omstreeks 1990 gescheiden. Klaagster heeft een zoon, geboren in 1994, met autistiforme problematiek.

Op 10 oktober 2009 had de verzekeringsarts F in verband met de Wet Werk en Bijstand een medisch belastbaarheidonderzoek gedaan bij klaagster. Zijn conclusie was:

“Betrokkene is aangewezen op hoofdzakelijk zittende werkzaamheden, met wel mogelijkheid tot vertreden. Betrokkene mag niet onder grote druk staan, er geldt een urenbeperking van 10 uur/week. Er is vorig onderzoek uitgegaan van 20 uur/week maar het is vooralsnog te hoog gegrepen. Indien er een werkplek gevonden wordt kan er altijd in overleg uitbreiding plaatsvinden.”

Bij brief van 11 maart 2010 werd namens het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen aan klaagster bericht dat zij geen arbeidsverplichting heeft.

Klaagster werd op 9 december 2009 toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). De einddatum van de looptijd was 1 december 2011. De uitvoering van de WSNP inzake klaagster werd overgenomen door een bewindvoerder, werkzaam bij de gemeente D. De bewindvoerder schreef bij brief van 12 april 2011 aan Hulpverlening G – met als onderwerp medische keuring i.v.m. WSNP – dat klaagster aan de rechtbank Zutphen, sector Civiel, afdeling Insolventies, een medische verklaring dient over te leggen waaruit blijkt dat zij niet aan haar arbeidsverplichting kan voldoen. Hij verzocht klaagster op te roepen voor een afspraak om gekeurd te worden.

In dat kader onderzocht verweerder klaagster op 30 mei 2011, won hij informatie in bij klaagsters fysiotherapeut en bracht hij op 25 juli 2011 zijn rapportage arbeidsgeschiktheid uit.

Verweerder overwoog in zijn rapport:

“Betrokkene geeft klachten aan van slaapproblemen en vermoeidheid maar heeft daar geen onderzoek of behandeling voor laten verrichten. Betrokkene is bekend met objectiveerbare slijtage aan de enkel, overgewicht en vocht in de benen. De overige klachten van het bewegingsapparaat zijn niet te verklaren vanuit een objectiveerbare aandoening.

De ernst van de klachten zijn daarom niet volledig te rijmen met de ernst van de objectiveerbare afwijkingen.

Door de slijtage van de enkel en het overgewicht is aannemelijk dat zij maximaal een half uur kan lopen.

Beperkingen bij het zitten zijn niet verklaarbaar.

Betrokkene doet gezien de ernst van de door haar aangegeven klachten weinig moeite van de klachten af te komen, behoudens incidentele massage door de fysiotherapeut. De klachten worden daarom minder zwaar meegewogen.

Betrokkene moet daarom in staat te achten zijn lichte werkzaamheden uit te voeren. Ook vanuit therapeutisch oogpunt is het zinvol om meer te bewegen tijdens arbeid zodat dit positieve invloed kan hebben op haar conditie en overgewicht. Gezien de lange periode van inactiviteit en de aandacht die haar zoon vraagt is betrokkene met 20 uur per week maximaal belast.

De fysiotherapeut heeft geadviseerd dat revalidatie mogelijk zinvol kan zijn. Indien betrokkene besluit intensievere revalidatie te gaan volgen heeft zij minder energie over voor arbeid. Mocht er uit verder onderzoek bij multidisciplinaire revalidatie (bijvoorbeeld bij psycholoog of revalidatiearts) nieuwe inzichten naar voren komen kan eventueel revisie overwogen worden.”

Verweerder concludeerde:

“Betrokkene is arbeidsgeschikt indien met het volgende rekening wordt gehouden. Het dienstverband mag maximaal 20 uur bedragen.”

Op 7 juli 2011 bracht arts H in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning een sociaal-medisch advies uit over klaagster, waarin hij beschreef dat zij duurzame beperkingen in de mobiliteit heeft en dat in haar stoornissen geen relevante verbetering is te verwachten.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT:

Klaagster verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat hij het onderzoek onzorgvuldig heeft uitgevoerd en dat de conclusie van het door verweerder uitgevoerde onderzoek onjuist is.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder stelt zich, samengevat, op het standpunt dat hij beslist niet nalatig is geweest in zijn handelen en - in tegendeel - een gedegen advies heeft uitgebracht. Verweerder vraagt het college de klacht ongegrond te verklaren.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder is opgetreden als medisch adviseur en heeft met zijn rapportage van 25 juli 2011 een medische verklaring afgegeven. Naar vaste jurisprudentie moet een rapportage als de onderhavige voldoen aan de volgende criteria:

1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden  

   de conclusie van het rapport steunt;

2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de

    feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport;

3. kunnen de bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;

4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur; en

5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde

    vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, dan wel heeft de rapporteur daarbij

    de grenzen van de redelijkheid en billijkheid overschreden.

Het college toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie vindt slechts een marginale toetsing plaats.

5.3

Ter zitting is gebleken dat verweerder de beschikking heeft gehad over medische informatie van klaagster, die aan hem overhandigd werd op 30 mei 2011. Hij heeft die informatie niet vermeld in zijn rapportage en in het ongewisse blijft hoe hij die informatie heeft gewaardeerd. Verweerder heeft ook geen contact gezocht met klaagsters medici, waardoor onduidelijk blijft waarom hij de wel beschreven klachten/afwijkingen al dan niet objectiveerbaar acht. Verweerder heeft wel informatie ingewonnen bij klaagsters fysiotherapeut. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat die informatie schriftelijk is opgevraagd en verkregen. Klaagster heeft bevestigd dat die schriftelijke informatie bestaat. Wat daarvan zij, verweerder heeft die informatie onvoldoende duidelijk weergegeven in de rapportage. Daarbij is in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat het advies van de fysiotherapeut meebepalend is geweest voor verweerders conclusie. Het college is daarom van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan het eerste criterium, bedoeld in 5.2.

5.4

Verweerder rept in zijn rapportage van klachten, afwijkingen en aandoeningen maar die vinden hun grondslag niet in de feiten en omstandigheden van klaagsters functioneren. Daartoe had verweerder ter beoordeling van klaagsters arbeidsgeschiktheid haar beperkingen in beeld behoren te brengen. Een overzicht van de geobjectiveerde fysieke beperkingen van klaagster bevindt zich niet in of bij de rapportage. Verweerder heeft ervan afgezien klaagster lichamelijk te onderzoeken. Daarmee heeft hij zich de mogelijkheid ontnomen om klaagsters klachten zelf te objectiveren. De beschouwingen van verweerder over de zorg van klaagster voor haar zoon en – op gezag van de fysiotherapeut? – over revalidatie vallen in dit verband uit de toon. Dat verweerder op voet van zijn beschouwingen uitkomt op een dienstverband van maximaal 20 uur – naar het college begrijpt – per week acht het college niet onderbouwd en in dit geval zelfs willekeurig.

Het college is daarom van oordeel dat verweerders onderzoek niet voldoet aan het tweede en het vijfde criterium, bedoeld in 5.2.

5.5

Niet kan worden gezegd dat verweerder buiten zijn deskundigheid als basisarts is getreden door het uitbrengen van deze rapportage arbeidsgeschiktheid. Het vierde criterium, bedoeld in 5.2. is niet geschonden.

5.6

Op grond van wat in 5.3 en 5.4 is overwogen, is het college voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot zijn conclusie kon komen, omdat het onderzoek – dat volgens zijn rapportage in wezen beperkt is tot de anamnese van klaagster en informatie van haar fysiotherapeut – onvoldoende en onvolledig is geweest. Aan het derde criterium, bedoeld in 5.2. heeft verweerder niet voldaan.

5.7

Het voorgaande betekent dat de klacht gegrond is. Verweerder is met zijn rapportage niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dit terwijl, naar verweerder bekend was, op zijn verklaring zou worden afgegaan bij de toetsing van de arbeidsplicht van klaagster in de WSNP. Dat vergde dan ook een zorgvuldige en vakkundige aanpak waarin verweerder tekortgeschoten is. Het verwijt dat verweerder treft, acht het college niet zodanig ernstig dat een zwaardere maatregel dan het opleggen van een waarschuwing is aangewezen. Het college heeft daarbij in aanmerking genomen dat verweerder niet eerder in aanraking is gekomen met het tuchtrecht.

6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder, lid-jurist, J. Edwards van Muijen, A.M. Rijken en dr. A.N.H Weel, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2012  door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.