ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2158 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 121/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2158
Datum uitspraak: 21-06-2012
Datum publicatie: 21-06-2012
Zaaknummer(s): 121/2011
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen radioloog inzake het missen van een collumfractuur op een röntgenopname. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 21 juni 2012 naar aanleiding van de op 12 april 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. R. Schoemaker, advocaat te ‘s-Gravenhage,

k l a a g s t e r

-tegen-

C ,  radioloog, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met de (nagezonden) bijlagen;

– het aanvullende klaagschrift;

– het verweerschrift;

– het medisch dossier;

− door verweerder overgelegde richtlijnen;

− ter zitting overgelegde kopieën van na te noemen röntgenopname;

– het proces-verbaal van het op 7 februari 2012 gehouden gehoor in het kader van het  

   vooronderzoek.

De zaak is gelijktijdig met een andere klachtzaak behandeld ter openbare zitting van

12 mei 2012, alwaar partijen in persoon zijn verschenen, klaagster bijgestaan door

mr. R. Schoemaker en verweerder door mr. O.L. Nunes.  In die andere zaak heeft het college onder nummer 120/2011 een beslissing gegeven.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren op 23 augustus 1936, kwam ’s avonds op 14 oktober 2008 op de Spoedeisende Hulp (SEH) van het ziekenhuis nadat zij was gevallen op haar rechterheup.

In haar medische voorgeschiedenis was klaagster bekend met een mammacarcinoom en een heupfractuur links waarvoor vier maanden eerder een totale heupprothese was geplaatst in Frankrijk. De verdere controle daarvan had plaatsgevonden in Nederland waardoor een röntgenopname van 19 augustus 2008 beschikbaar was in het ziekenhuis.

Op de SEH heeft de dienstdoende poortarts lichamelijk onderzoek verricht en werd een röntgenfoto van de heup gemaakt. Deze werd beoordeeld door de SEH-arts en vanuit huis door D die dienst had als orthopedisch chirurg. Zij zagen geen breuk, maar in overleg met D is klaagster gelet op haar voorgeschiedenis opgenomen ter observatie. De röntgenopname werd de volgende ochtend beoordeeld in het teamoverleg van (orthopedisch) chirurgen en een andere radioloog dan verweerder en er werd wederom geen breuk gezien. Later die ochtend beoordeelde verweerder de opname en noteerde hij in zijn verslaglegging de volgende uitslag: “X-bekken heup rechts: Status na totale heupartroplastiek links, ongecementeerd. Corticale onderbreking en ophelderingslijn mediale collum waarbij fractuur niet uitgesloten. Goede stand. Eventueel nog aanvullend CT onderzoek ter analyse.”

Vervolgens werd op 15 oktober 2008 een CT-scan gemaakt van de heup om een collumfractuur uit te sluiten. Radioloog E beschreef in zijn verslaglegging de uitslag als volgt: “Ophelderingen onder andere in de femurkop aan rechterzijde. Geen fractuur zichtbaar. Gezien voorgeschiedenis is ossale metastasen niet uit te sluiten. Geen fractuur.”

Klaagster werd 17 oktober 2008 ontslagen maar dezelfde dag weer opgenomen wegens heftige pijn in de rechterheup.

Verder  radiologisch onderzoek werd gericht op de eventuele aanwezigheid van metastasen. Uiteindelijk besloot orthopedisch chirurg F op 27 oktober 2008 opnieuw röntgenonderzoek te laten doen bij klaagster waarna een mediale collumfractuur werd vastgesteld. Op 28 oktober 2008 is klaagster geopereerd door F. Hij plaatste een totale heupprothese rechts.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

-         gezien de voorgeschiedenis van klaagster verwijtbaar is tekortgeschoten in beoordelingen van het uitgevoerde röntgenonderzoek door het niet meenemen van de mogelijkheid van een pathologische fractuur;

-         hij verwijtbaar niet heeft besloten om de heupfoto van 14 oktober 2008 te vergelijken met eerder genomen foto’s op 19 augustus 2008;

-         hij verwijtbaar niet in overleg is getreden met orthopedisch chirurg D of andere artsen om de situatie te bespreken.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij is uitsluitend betrokken geweest bij de beoordeling van de röntgenfoto van    14 oktober 2008. Hij heeft deze foto goed beoordeeld en verslagen.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klaagster heeft na het verweerschrift afgezien van repliek en ook ter zitting geen reactie gegeven op het gevoerde verweer. Het verweer slaagt inderdaad en de klachten zijn dus ongegrond. Verweerder heeft in zijn verslaglegging gewezen op de mogelijkheid van een fractuur en vervolgonderzoek voorgesteld. Dat is niet onvoldoende te achten. Gelet op het bij verweerschrift en ter zitting nadere onderbouwde verweer, inhoudende dat volgens het in het ziekenhuis gebruikte PACS-systeem de röntgenfoto van 19 augustus 2008 automatisch werd afgebeeld naast die van 14 oktober 2008, welk verweer niet is weersproken door klaagster, wil het college wel aannemen dat verweerder beide foto’s met elkaar heeft vergeleken. Er was geen aanleiding voor verweerder om met de behandelaars in overleg te treden, nu zijn verslag aan het dossier werd toegevoegd en zij daarvan dus kennis konden nemen; overigens is ter zitting gebleken dat verweerder niet op de hoogte was van de afwijkende conclusie van het team eerder die ochtend en was er ook daarom geen aanleiding om contact op te nemen met de behandelaar. De klacht is dus ongegrond.

5.3

Hierbij wordt wel het volgende aangetekend. De verslaglegging van verweerder voldeed op onderdelen niet aan de richtlijn ‘Het radiologisch verslag’ waarvan verweerder ook niet goed op de hoogte bleek. Zo is niet exact vermeld wanneer de foto is gemaakt, wanneer deze is verslagen en is niet vermeld dat deze is vergeleken met de eerdere foto. Op de foto’s zelf is niet vermeld dat het om de rechterheup ging. Wat betreft de organisatie in het desbetreffende ziekenhuis is opgevallen dat er geen verslag is gemaakt van de teambeoordeling van de röntgenopname en dat (dus) verweerder er niet op van de hoogte was dat het team eerder geen fractuur had gezien terwijl hij die niet uitgesloten achtte. Ook heeft naderhand geen terugkoppeling plaatsgevonden met verweerder vanuit het team of door de behandelaar naar aanleiding van zijn afwijkende bevindingen. Dit alles valt echter buiten de klacht en laat bovengenoemd oordeel onverlet.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. dr. Ph. S. Kahn, lid-jurist, en prof. dr. J.S. Laméris, prof. dr. R.G. Pöll en J.M. Komen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.