ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2066 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 086/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2066
Datum uitspraak: 31-05-2012
Datum publicatie: 31-05-2012
Zaaknummer(s): 086/2011
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Onjuiste plaatsing beugel. Abrupte praktijkbeeindiging zonder bericht of overdracht. Klacht is deels gegrond. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing 31 mei 2012 naar aanleiding van de op 21 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , tandarts, werkzaam te B,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift;

– het verweerschrift met de bijlagen;

– de repliek met de bijlage;

– de dupliek;

– de behandelgegevens van de huidige orthodontist van de dochter van klager,

   binnengekomen op 2 april 2012.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 20 april 2012, alwaar klager is verschenen. Verweerder heeft zich wegens ziekte afgemeld en desgevraagd niet om aanhouding van de behandeling verzocht.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht heeft betrekking op de tandheelkundige zorg die verweerder heeft verleend aan D, de dochter van klager, geboren op 01 oktober 1998 (hierna: dochter van klager).

Op 3 september 2010 heeft verweerder bij een periodieke controle een beugel geadviseerd opdat de hoektanden van dochter van klager op hun plaats zouden komen staan. Op

22 september 2010 heeft verweerder vervolgens onderzoek gedaan door middel van gebitsmodellen en röntgenfoto’s en op 11 november 2010 heeft hij de beugel geplaatst.

Na plaatsing van de beugel klaagde de dochter van klager over pijn in de wang. De draad was te lang en stak door in de wang. Klager heeft contact opgenomen met verweerder waarna een afspraak is gevolgd. De te lange draadjes heeft verweerder bij die gelegenheid afgeknipt.

Op de datum van een vervolgafspraak trof klager de deur van de praktijk afgesloten. Op enig moment heeft klager een bericht op de deur aangetroffen dat de praktijk gesloten was. Verweerder heeft niet op (aangetekende) brieven gereageerd, noch op telefoontjes van klager.

Nadat klager geen contact meer heeft kunnen krijgen met verweerder heeft hij zijn dochter in januari 2011 aangemeld bij een orthodontiepraktijk elders in zijn woonplaats.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- ondeskundig en onprofessioneel handelen waardoor verweerder opzettelijk en onnodig pijn en letsel heeft toegebracht bij zijn dochter omdat hij:

a.                  in plaats van een nachtbeugel een gewone dagbeugel heeft geplaatst;

b.                  deze beugel onjuist heeft geplaatst waarbij de beugeldraden door in de wangen staken;

Klager vraagt zich af of verweerder wel gekwalificeerd was om de beugel te plaatsen.

Daarnaast verwijt klager verweerder dat deze kennelijk al in september 2010 wist dat hij met zijn praktijk zou stoppen en daarover niet heeft gecommuniceerd, wetende dat na het plaatsen van de beugel de nodige begeleiding en onderhoud moest plaatsvinden aan diezelfde beugel. Verweerder heeft bovendien de controle, nazorg en overdracht van de zorg niet geregeld.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat klager zijn advies omtrent de behandeling van de dochter van klager niet heeft opgevolgd en naar een andere orthodontist is gegaan dan hij had geadviseerd en dat hij bevoegd was om een dergelijke orthodontische handeling uit te oefenen omdat de opleiding Tandheelkunde daarin voorziet. Verweerder heeft de klacht bestreden en verzoekt het college de klacht als ongegrond af wijzen. Voor zover nodig zal hieronder nader op het verweer worden ingegaan.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Omdat het niet is betwist, neemt het college aan dat verweerder bij de plaatsing van de beugel de draden achter in de mond aanvankelijk te lang heeft gelaten. De dochter van klager heeft daarvan last gekregen en verweerder heeft de draden afgeknipt. Het enkele feit dat draden aanvankelijk iets te lang blijken te zijn waardoor last ontstaat, brengt nog niet mee dat verweerder een medische fout heeft gemaakt. Bij de plaatsing van de beugel zijn juist (maandelijkse) vervolgafspraken nodig om de beugel af te stellen en eventuele klachten te verhelpen. Klachtonderdeel b. is dan ook ongegrond.

5.3

Klager verwijt verweerder dat hij een onjuiste beugel heeft geplaatst en, naar het college begrijpt, dat verweerder de beugel ondeskundig heeft geplaatst. Vast staat dat verweerder de opleiding tandheelkunde met goed gevolg heeft afgelegd. Dat brengt mee dat hij bevoegd is om orthodontische handelingen te verrichten zoals het plaatsen van onderhavige beugel. Over de vraag of verweerder daarvoor in november 2010 ook bekwaam was, kan het college niet oordelen. Uit de summiere aantekeningen in het dossier van dochter van klager ("OK iets naar ventraal; BK breder en NIET verder naar ventraal ") valt niet goed af te leiden op welke gronden verweerder tot de keuze van de onderhavige beugel is gekomen. Daarom is niet navolgbaar voor het college hoe verweerder tot zijn beleid is gekomen en kan het college niet beoordelen of onderhavige beugel al dan niet de juiste keuze is geweest. De omstandigheid dat de opvolgend orthodontist een ander beleid heeft gevoerd dan verweerder is onvoldoende om te oordelen dat de keuze van verweerder onjuist is geweest en daarmee tuchtrechtelijke verwijtbaar is. In zoverre faalt het klachtonderdeel.

5.4

Wat de plaatsing van de beugel betreft, is hiervoor al geoordeeld over de beugeldraden. Klager heeft voorafgaand aan de zitting aan het college fotomateriaal toegestuurd. De foto's van de door verweerder geplaatste beugel bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het college om te oordelen dat de technische uitvoering van de plaatsing onder de maat is. Het komt er dus op neer dat klachtonderdeel a. evenmin doel treft.

5.5

Het college acht wel laakbaar dat verweerder is overgegaan tot plaatsing van de beugel in november 2010 terwijl hij toen al wist dat hij met de praktijk ging stoppen. Verweerder heeft immers in zijn verweerschrift aangevoerd dat hij in de herfstvakantie van 2010 de beslissing heeft genomen te stoppen met de praktijk. Hij heeft vervolgens in december 2010 de praktijk daadwerkelijk gesloten.

5.6

Op het moment dat verweerder de beugel plaatste, wist verweerder dus dat hij de vervolgbehandeling die nodig is in een dergelijk geval niet zou kunnen verlenen. Bovendien heeft klager aangevoerd - hetgeen niet is betwist - dat hij heeft overlegd met verweerder of plaatsing en nabehandeling niet door een orthodontist gedaan zouden moeten worden. Klager was toen nog onkundig van het voornemen tot sluiting van de praktijk maar vroeg zich af of niet beter een orthodontist kon plaatsen. Desondanks heeft verweerder de beugel geplaatst. Na plaatsing zijn, zoals eerder gezegd, regelmatige (maandelijkse) controles nodig zodat het in dezen gaat om een continue behandeling die niet zonder meer kan worden onderbroken. Indien de behandelaar de behandeling niet meer zelf kan uitvoeren dient hij in een dergelijk geval er actief zorg voor te dragen dat de behandeling wordt overgenomen door een collega.

5.7

Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat hij alle patiënten een kaartje heeft gestuurd waarop stond dat de praktijk per 17 december 2010 zou worden gesloten en zo spoedig mogelijk zou worden voorgezet en dat alle "ortho-patiënten" naar een bepaalde orthodontist konden, maar hij heeft dit niet nader onderbouwd. In het bijzonder heeft verweerder nagelaten ten aanzien van klager en klagers dochter aannemelijk te maken dat zij op de hoogte zijn gesteld van een en ander. Klager heeft in zijn klaagschrift en tijdens de zitting naar het oordeel van het college daarentegen overtuigend uit de doeken gedaan dat verweerder hem tijdens het consult van

11 november 2010 en het daaropvolgende consult niet van zijn besluit te stoppen op de hoogte heeft gesteld, dat hij geen schriftelijk bericht over de praktijksluiting heeft ontvangen, dat hij verrast was door de gesloten deur terwijl hij een afspraak voor zijn dochter had met verweerder en dat er geen actieve overdracht is geweest van de behandeling van dochter van klager aan de door verweerder genoemde orthodontist.

5.8

Uitgangspunt in deze is dat de hulpverlener behoudens gewichtige redenen de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen. Het belang van de gezondheid van de patiënt laat niet toe dat de behandeling zonder meer kan worden opgezegd en de hulpverlening kan worden gestaakt. Indien de tandarts besluit de overeenkomst te beëindigen, dient hij zorgvuldigheidseisen in acht te nemen, te weten daarvan schriftelijke mededeling doen, daarbij een redelijke termijn in acht nemen en de noodzakelijke hulp voortzetten dan wel voor hulp zorgen door een andere tandarts totdat de patiënt desgewenst een tandarts van eigen keuze heeft gevonden. Dat verweerder aan deze zorgvuldigheidseisen heeft voldaan, is niet aannemelijk geworden. Daarom treft verweerder een tuchtrechtelijk verwijt. Het betreffende klachtonderdeel is dus gegrond.

5.9

Uit het voorgaande (5.5 tot en met 5.8) volgt dat de klacht deels gegrond is. De overige klachtonderdelen slagen niet. In de omstandigheden van het geval acht het college een waarschuwing passend.

6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, dr. Th.J.M. Hoppenreijs en R.T. Thomson, leden-tandartsen, in tegenwoordigheid van mr. C. Grijsen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.