ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2018 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 108/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2018
Datum uitspraak: 10-05-2012
Datum publicatie: 10-05-2012
Zaaknummer(s): 108/2011
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond voor zover die betrekking heeft op het zonder toestemming van klager/de vader verstrekken van informatie uit het jeugdgezondheidsdossier aan derden. Uitgangspunt is toestemming van beide ouders. Moeder had toestemming verleend aan verweerster, een jeugdarts om informatie over het kind in te brengen in een overleg. Niet gebleken dat aan vader om toestemming is gevraagd. Verweerster had ook niet mogen afgaan op een enkele aantekening in het jeugdgezondheidszorgsdossier dat de kinderrechter vader zou hebben overruled, nu nergens uit gebleken is waarover deze rechter uitspraak heeft gedaan, laat staan dat hij vervangende toestemming heeft gegeven. Evenmin gesteld of gebleken dat er van een zodanig spoedeisende situatie sprake was dat toestemming van vader niet gevraagd had kunnen worden.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 10 mei 2012 naar aanleiding van de op 5 april 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r,

-tegen-

C , arts maatschappij & gezondheid, jeugdarts KNMG,

werkzaam te B,

bijgestaan door mevrouw mr. A.W. Hielkema, werkzaam bij de Stichting VvAA te Utrecht,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift;

– het aanvullende klaagschrift met bijlagen;

– het verweerschrift;

– de conclusie van repliek met de bijlagen;

– de conclusie van dupliek met bijlage;

– de brief van 9 maart 2012 van mr. Hielkema met bijlage.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 30 maart 2012. Klager is verschenen. Verweerster is eveneens verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster is sinds 1979 als arts jeugdgezondheidszorg werkzaam bij de GGD, aanvankelijk bij de GGD D en na een fusie, sinds 1 januari 2011, bij de GGD E, locatie B.

Verweerster is sinds 2006 bekend met het gezin A. Zij heeft preventieve jeugdgezondheidszorg geboden aan de oudste twee kinderen van het gezin, te weten F (geb. 18 december 2000) en G (geb. 25 september 2002 ). Aan het derde, jongste kind, heeft de GGD E geen zorg verleend.

Het dossier van G bevat een door klager, de vader van G, op 11 september 2007 ingevulde vragenlijst, zoals die aan alle ouders wordt gezonden voorafgaand aan het preventief gezondheidsonderzoek dat gebruikelijk plaatsvindt op kleuterleeftijd. Het onderzoek is uitgevoerd in aanwezigheid van klager die, zoals gebruikelijk is, de vragenlijst bij het onderzoek overhandigd heeft aan de jeugdarts. Verweerster heeft op verzoek van het college deze vragenlijst meegenomen naar de zitting, waar de inhoud met partijen is besproken. In deze vragenlijst wordt aan ouders toestemming gevraagd om gegevens, die van belang zijn voor het leerproces of de ontwikkeling van het kind, te mogen bespreken met de leerkracht. In de vragenlijst van G heeft klager die vraag met ‘nee’ beantwoord.

Op genoemde vragenlijst heeft klager een aantekening gemaakt met betrekking tot de luizencontrole op school. Tijdens het voornoemde onderzoek van G op

11 september 2007 heeft klager tegenover verweerster zijn ontevredenheid uitgesproken over de gang van zaken rondom de luizencontroles op school. Verweerster heeft daarop toegezegd dat zij daarover op school navraag zou doen. Toen verweerster dat deed, kreeg zij ongevraagd van school informatie met betrekking tot een -volgens school bestaande -ontwikkelingsachterstand bij G. Haar werd ook verteld dat de leerkracht van G op school in verband met die leerachterstand bezig was middels “Handelings Gerichte Proces Diagnostiek” (HGPD) met ondersteuning van een gedragskundige van het samenwerkingsverband “Weer Samen Naar School (nu: passend onderwijs)” H te B. Een dergelijk project vindt - op initiatief van de school - altijd plaats in overleg met de ouders.

In 2009 is G aangemeld bij het Zorg en Advies Team (ZAT). In een dergelijk team zit altijd een jeugdarts, in dit geval was dat verweerster. De moeder van G heeft op

3 juni 2009 een toestemmingsformulier getekend voor de onderzoekaanvraag door het ZAT van G. Op 17 juni 2009 heeft een ZAT-vergadering plaatsgevonden.

Ten behoeve van het ZAT heeft verweerster een verslag opgemaakt aan de hand van gegevens welke zij had in het jeugdgezondheidszorgdossier. Zij heeft het navolgende opgenomen:

“Psycho-sociale gegevens

In 2007 melding bij AMK, waarschijnlijk vanuit de buurt. In 2008 echtscheidingsproblematiek. Vader dreigend, gewelddadig, politie betrokken. School heeft melding gedaan.

2009 Vader blokkeert.

Nader onderzoek naar schoolleerproblemen van G.

Kinderrechter overruled.

Onderzoek

Bij PGO wordt een jongen gezien met overgewicht. Zien en horen goed. Algemene lichamelijk geen bijzonderheden. Motoriek maakt nog een erg jonge indruk. Tijdens het PGO maakt G een stille indruk. Vader, die hem op dat moment begeleidt, zegt dat hij thuis veel praat.

Samenvatting en conclusie

Jongen met mogelijk ontwikkelingsachterstand. Ernstige gezinssituatie. Echtscheiding. Bemoeienis door de rechter.”

Sinds medio 2009 is er sprake van een ondertoezichtstelling en begeleiding door een gezinsvoogd.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven:

- valse verklaringen te hebben opgemaakt over klagers zoon en zonder klagers toestemming informatie aan derden te hebben verstrekt;

- onwettig dossiers en verklaringen te hebben afgegeven;

- smaad en laster te hebben gepleegd door in de verklaringen op te nemen: ”vader is vrij agressief en gevaarlijk in de war";

- strafbare feiten te hebben gepleegd door zonder klagers toestemming subjectief afgenomen testresultaten aan derden te verschaffen teneinde klager te schaden.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster verzoekt het college om de tegen haar ingediende klacht in alle onderdelen als (kennelijk) ongegrond af te wijzen. Verweerster is van mening dat zij niet in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht, als bedoeld in artikel 47 wet BIG, dat zij niet onzorgvuldig te werk is gegaan en dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Verweerster heeft daartoe, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zij met betrekking tot de zoon van klager alleen de aanmelding ten behoeve van het ZAT (Zorg- en Advies Team) heeft geschreven. Verweerster heeft daarna geen nieuwe verslagen of aanvullende verslagen geschreven, noch met anderen gecorrespondeerd. Verweerster heeft geen contact gehad met de gezinsvoogd en evenmin met Bureau Jeugdzorg.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Voor zover aan klagers klachten de stelling ten grondslag ligt dat verweerster strafbaar heeft gehandeld en/of zich schuldig heeft gemaakt aan smaad of laster, zal klager niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien het college niet bevoegd is over vermeende strafbare feiten of vermeend schuldig maken aan smaad of laster, te oordelen.

5.3

Het vorenstaande brengt met zich dat de klacht welke besproken dient te worden, zich beperkt tot de vraag of verweerster informatie, en zo ja onjuiste informatie, aan derden heeft verstrekt zonder toestemming van vader en zo ja, of verweerster daar in de gegeven omstandigheden, ondanks het ontbreken van toestemming van klager, als vader van G, toe bevoegd was.

5.4

Uitgangspunt is dat voor het verstrekken van dergelijke medisch gerelateerde informatie door een jeugdarts aan derden toestemming van beide ouders vereist is. In geval van dreigend gevaar, situaties waar acuut handelen noodzakelijk is, kan het belang van het kind meebrengen dat ondanks het ontbreken van toestemming van één van de ouders, de arts toch mag handelen. In dit geval had de moeder van G schriftelijk toestemming verleend aan verweerster teneinde informatie over G aan het ZAT te verstrekken. Klager heeft gesteld dat hem nimmer door verweerster om dergelijke toestemming is gevraagd. Dat toestemming aan klager is gevraagd is gesteld noch gebleken. Uit door klager in het geding gebrachte brieven van het Bureau Jeugdzorg, onder meer van 24 juni 2009, blijkt weliswaar dat Bureau Jeugdzorg in verband met het feit dat G in het ZAT is besproken contact met klager heeft gezocht, doch van enige poging van verweerster om aan klager toestemming te vragen is niet gebleken. Verweerster heeft evenwel aangevoerd dat in het Jeugdgezondheidszorgdossier dat zij van G had, stond genoteerd dat de kinderrechter vader had overruled. Onduidelijk is evenwel waarop die informatie is gebaseerd. Klager heeft betwist dat de kinderrechter ooit voor het verstrekken van informatie als hier in het geding, vervangende toestemming heeft gegeven. Nu noch een proces-verbaal van een zitting bij de kinderrechter, noch een uitspraak in het geding is gebracht waaruit één en ander zou kunnen blijken, dient het college het er voor te houden dat niet gebleken is dat er sprake is van vervangende toestemming van de kinderrechter. Hoezeer gelet op de wens binnen het ZAT ten behoeve van hulpverlening voor G informatie te verstrekken, op de enkele, algemeen geformuleerde en niet gedateerde aantekening in het Jeugdgezondheidszorgdossier heeft verweerster niet mogen afgaan.

Evenmin is gesteld of gebleken dat er van een zodanig spoedeisende situatie sprake was dat toestemming van vader niet gevraagd had kunnen worden. Waar Bureau Jeugdzorg klager schriftelijk, mede via zijn advocaat wist te bereiken in dezelfde periode, had verwacht mogen worden dat ook verweerster dat had kunnen doen. De klacht zal, voor zover die betrekking heeft op het zonder toestemming van klager verstrekken van informatie uit het Jeugdgezondheidszorgdossier aan derden, gegrond worden verklaard.

Verweerster heeft ter zitting laten weten dat het beleid bij de GGD op dit onderdeel inmiddels is aangescherpt en er beter wordt toegezien op het verkrijgen van schriftelijk toestemming van beide ouders. Dat is een adequate aanpak.

Dat verweerster onjuiste informatie aan derden heeft verstrekt is niet gebleken, noch dat zij meer informatie heeft verstrekt dan welke hier is besproken in het kader van het ZAT. Voor zover de klacht van klager daarop ziet zal die, als zijnde ongegrond, worden afgewezen.

Nu de klacht op één onderdeel gegrond dient te worden verklaard, zal het college een maatregel opleggen, te weten een waarschuwing.

6. DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerster.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, en dr. P.J.G. Jörning, dr. R.W. Koster en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens, leden-beroepsgenoten,

in tegenwoordigheid van mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.