ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1930 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 087/2011
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1930 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-04-2012 |
Datum publicatie: | 12-04-2012 |
Zaaknummer(s): | 087/2011 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Raadkamerbeslissing. Klacht tegen psychiater over de behandeling van de partner klager, zijn rol bij de uithuisplaatsing van de kinderen en het betrekken van klager bij de zorg voor patiënte. Klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 12 april 2012 naar aanleiding van de op 24 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , psychiater, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. R.W.H.H. Molmans, als jurist verbonden aan de Pompestichting/GGz te Nijmegen,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de bijlagen en de aanvullende dupliek;
- de reactie hierop van klager d.d. 19 september 2011 en de brief van klager van 6 december 2012 voorzien van een bijlage;
- het medisch dossier van GGz m.b.t. na te noemen patiënte over de jaren 2007, 2008 en 2009;
- een brief van Bureau Jeugdzorg D d.d. 7 maart 2012 aan klager.
Verweerder heeft bij brief van 22 februari 2012 aan het college bericht niet bij het vooronderzoek te zullen verschijnen. Klager heeft bij fax van 6 december 2011 aangegeven gehoord te willen worden in het kader van het mondeling vooronderzoek. Bij brief van
6 februari 2012 is hij uitgenodigd voor het mondeling vooronderzoek op 27 februari 2012. Klager is echter zonder voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De klacht heeft betrekking op de verleende zorg aan E (verder patiënte) en de bejegening van klager, (destijds) haar partner. Patiënte was periodiek in klinische, en daarbuiten in ambulante zorg bij GGz te B. Verweerder was de behandelend psychiater met naast zich een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van de GGz. Patiënte had een zoontje, F, van rond de vijf jaar oud. Zij werd weer zwanger. Er waren grote zorgen rond patiënte, haar zoontje en haar ongeboren kind in verband met psychotische episodes bij patiënte, de thuissituatie en financiële problemen. De politie heeft een AMK-melding gedaan. Nadat patiënte was bevallen van nog een zoon, G, zijn de kinderen door de kinderrechter onder toezicht gesteld en met politieassistentie uit huis geplaatst. Klager was veel in huis bij patiënte zonder daar formeel woonachtig te zijn en was aanwezig toen de kinderen uit huis werden geplaatst.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:
- dat verweerder oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn positie en klager de kans heeft ontnomen om zijn zoon aan te geven en te erkennen;
- dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn positie en ervoor heeft gezorgd dat klager niet bij patiënte kon blijven wonen, waardoor de weg werd geopend voor ingrijpen door jeugdzorg en het leven van hem en zijn gezin werd verstoord;
- dat verweerder de inbreng van klager in de behandeling van patiënte wat betreft haar (culturele) achtergrond en de vraag of zij HIV-positief was heeft genegeerd;
- dat verweerder heeft nagelaten patiënte te verwijzen naar een andere behandelaar die rekening hield met haar culturele achtergrond.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- primair aan dat klager niet-ontvankelijk is omdat hij niet rechtsreeks betrokkene is, ook al heeft hij het kind later erkend, en ook geen toestemming heeft van patiënte om te klagen en subsidiair dat de verwijten niet op feiten zijn gebaseerd en dat hij niet is tekortgeschoten in de te verlenen zorg.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht dat verweerder patiënte niet heeft doorverwezen. Dienaangaande is hij niet als rechtstreeks belanghebbende aan te merken terwijl patiënte het klaagschrift niet mee heeft ondertekend als blijk van haar instemming.
5.3
Klager is wel ontvankelijk in de overige klachtonderdelen die zien op de bejegening van klager als naaste betrekking. Deze klachtonderdelen zijn echter kennelijk ongegrond, waartoe het volgende wordt overwogen.
5.4
Het verwijt dat verweerder zou hebben verhinderd dat klager F voor de geboorte zou hebben erkend vindt geen steun in de stukken. In het medisch dossier staat daarentegen vermeld dat patiënte is gewezen op de noodzaak van erkenning van het (tweede) kind, hetgeen er veeleer op wijst dat er vanuit de behandelaars belang aan werd gehecht dat de
kinderen in familierechtelijke betrekking zouden komen te staan tot hun vader. Erkenning is op ieder moment mogelijk, voor en na de geboorte, mits met toestemming van de moeder. Zo zonder meer valt niet in te zien hoe verweerder dit effectief zou hebben kunnen verhinderen. Het college heeft nog machtiging gevraagd om het door klager genoemde logboek van de thuiszorg met betrekking tot de geboorte van F, waaruit een en ander volgens klager zou kunnen blijken, op te vragen. Maar patiënte heeft aangegeven dat zij niet meer beschikte over de gegevens van de desbetreffende thuiszorgorganisatie waardoor er geen aanvullende informatie kon worden verkregen. Terecht merkt verweerder voorts op dat aangifte door klager juridisch niet mogelijk was omdat hij niet bij de geboorte aanwezig is geweest, hetgeen klager niet heeft betwist. Overigens heeft klager naderhand het kind wel erkend.
5.5
Uit de stukken blijkt wel dat er grote zorgen waren over de financiën van patiënte en dat de uitkering van patiënte gevaar liep als klager bij haar bleef wonen. Als verweerder al ervoor heeft gezorgd dat klager elders moest gaan wonen, hetgeen overigens uit de stukken niet blijkt, dan is dat tegen genoemde achtergrond gebeurd om het belang van patiënte te dienen en daarom niet zonder meer verwijtbaar. Daar komt bij dat uit het dossier ook blijkt dat klager desondanks veel bij patiënte in huis was en hem geenszins is belet om te trachten het huishouden draaiende te houden.
5.6
Wat de inbreng van klager in de behandeling van patiënte betreft blijkt uit het dossier wel dat de behandelaars moesten handelen in een spanningsveld tussen de wensen en belangen van patiënte enerzijds en van diverse naaste betrekkingen uit haar omgeving, waaronder klager, anderzijds. Daarbij hebben zij terecht het belang en de wensen van patiënte steeds vooropgesteld. Gebleken is dat klager andere ideeën had over de psychische en lichamelijke toestand van patiënte, waaronder de vraag of zij HIV-positief was, dan de behandelaars. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder hierin niet de juiste koers heeft gevaren.
5.7
De conclusie uit al het voorgaande is dat dat gedeelte van de klacht, waarin klager ontvankelijk is, als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart klager niet-ontvankelijk in het gedeelte van zijn klacht als genoemd in 5.2 en wijst de klacht voor het overige af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en T.S. van der Veer en
M.H. Braakman, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris,en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.