ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1873 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 240/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1873
Datum uitspraak: 22-03-2012
Datum publicatie: 22-03-2012
Zaaknummer(s): 240/2011
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing. Klacht tegen bedrijfsarts over de probleemanalyse. Kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 22 maart 2012 naar aanleiding van de op 27 juni 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ingekomen en door deze naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , bedrijfsarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met bijlagen en de op 11 en 19 juli 2011 ontvangen nadere bijlagen;

– het aanvullende klaagschrift met bijlagen;

– het verweerschrift;

– de repliek met de bijlagen;

– de dupliek.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is, na in 2003 op 21-jarige leeftijd een CVA te hebben doorgemaakt, in 2007 op eigen kracht weer voor 32 uur per week aan het werk gegaan. In januari 2011 is zij, na te zijn bevallen van een tweede dochter, in opleiding gegaan tot tandartsassistente. Zij trad in dienst bij een tandarts voor 32 uur per week, één dag leren en drie dagen werken. Per 8 maart 2011 werd zij ziek, de huisarts schreef rust voor. Op 14 maart 2011 bezocht zij verweerster, de bedrijfsarts, die haar arbeidsongeschikt wegens ziekte meldde bij de werkgever met goede vooruitzichten op herstel. Op 25 maart 2011 brak klaagster een scheenbeen. Op 4 april 2011 zag verweerster klaagster weer. Zij meldde wederom aan de werkgever dat klaagster arbeidsongeschikt was wegens ziekte en dat zij een probleemanalyse zou opstellen. Dat heeft zij op diezelfde datum gedaan. Op de inhoud van de probleemanalyse wordt hieronder nader ingegaan.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

De klachtonderdelen zijn in het verweerschrift, in zoverre onweersproken, als volgt samengevat:

-         klaagster heeft nooit informatie gekregen over de strekking van de probleemanalyse;

-         de probleemanalyse was summier en bevatte geen informatie over de beperkingen van klaagster door haar CVA;

-         de inschatting dat klaagster weer voor 24 uur per week aan de slag kon voor lichte werkzaamheden was onterecht;

-         verweerster gaf niet thuis toen klaagster haar over dit oordeel probeerde te benaderen.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert verweer, waarover hieronder zo nodig nader.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

In zijn algemeenheid geldt dat het college moeite heeft om concrete klachten, alsmede een onderbouwing daarvan, uit klaagsters stukken te destilleren. Klaagster heeft ook niet willen verschijnen op het mondelinge gedeelte van het vooronderzoek, zodat haar daarover geen nadere vragen gesteld konden worden. Zo heeft klaagster niet duidelijk gemaakt wat zij bedoelt met haar klacht dat “de strekking” van de probleemanalyse niet met haar is besproken. Verweerster heeft dit in elk geval opgevat als de klacht dat klaagster in zijn algemeenheid te weinig informatie heeft gekregen over de probleemanalyse, hetgeen klaagster vervolgens in zoverre niet heeft weersproken. Verweerster heeft tegen deze klacht ingebracht dat zij uitleg heeft gegeven over het samenstel van de (door haar op te stellen) probleemanalyse en het plan van aanpak (gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer). De probleemanalyse zelf verwijst voor verdere informatie naar de website van het UWV. Klaagster heeft bij repliek niet meer gereageerd op dit onderdeel. Bij deze stand van zaken kan er niet van worden uitgegaan dat verweerster te weinig informatie heeft gegeven en is het aldus uitgelegde klachtonderdeel niet gegrond.

5.3

Anders dan klaagster veronderstelt was verweerster niet gerechtigd, ook geheel los van de vraag of klaagster haar werkgever nu hiervan op de hoogte had gesteld of niet, om de werkgever te informeren over het feit dat klaagster een CVA had gehad. Het beroepsgeheim van een arts staat eraan in de weg dat medische informatie wordt verstrekt aan de werkgever, ook in een probleemanalyse. Het gaat om de beperkingen in het functioneren, de prognose van die beperkingen en wat gedaan kan worden om die beperkingen weg te nemen. Dit heeft verweerster vermeld. Verweerster heeft het doorgemaakte CVA, zonder het expliciet te

noemen, wel degelijk meegewogen. Zo spreekt zij van “verhoogde mentale vermoeibaarheid” en van een reële kans op arbeidsongeschiktheid voor langere tijd, een behoorlijk sombere prognose die zij zonder het eerder doorgemaakte CVA nooit had kunnen stellen en er dus (slechts) sprake zou zijn geweest van een ongecompliceerde overbelasting of burn out.

5.4

In de probleemanalyse van 4 april 2011 heeft verweerster niet vermeld dat klaagster weer voor 24 uur kon werken. Op dezelfde datum heeft verweerster aan de werkgever gemeld dat klaagster wederom arbeidsongeschikt was wegens ziekte. Tegen deze achtergrond is niet vol te houden, zo klaagster dit al wil, dat verweerster in de probleemanalyse heeft ingeschat dat klaagster aanstonds weer aan de slag kon voor 24 uur. Het was voor de volledigheid aanbevelenswaardig geweest als verweerster hierbij nog had geadviseerd in het plan van aanpak een opbouw te vermelden, maar zij heeft wel aangegeven dat partijen in onderling overleg moesten zoeken naar werkzaamheden die haalbaar waren en haar hulp aangeboden voor het geval partijen er niet uitkwamen. Al met al is dat tuchtrechtelijk niet beneden hetgeen van haar mocht worden verwacht.

5.5

Klaagster voert aan dat zij en/of haar vader telefonisch contact hebben gehad met verweerster. Deze stelt zich dat contact niet te kunnen herinneren en daarover is geen notitie te vinden in haar dossier. Al met al is hiermee de vraag of er een telefonisch contact, of een poging daartoe, heeft plaatsgevonden en zo ja met wie en hoe dat is verlopen, met onvoldoende zekerheid te beantwoorden om hieruit tuchtrechtelijke conclusies te kunnen trekken. Het college wil verweerster er, wellicht ten overvloede, wel op wijzen dat alle telefonische contacten dienen te worden vermeld in haar dossier, zowel die met haarzelf als die via andere medewerkers van de organisatie waar zij voor werkt.

5.6

Al met al moet de conclusie zijn dat de klacht kennelijk ongegrond is en dus dient te worden afgewezen.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en dr. A.N.H. Weel en

E.H. The-van Leeuwen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.