ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1838 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 068/2011
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1838 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-03-2012 |
Datum publicatie: | 08-03-2012 |
Zaaknummer(s): | 068/2011 |
Onderwerp: | Niet of te laat verwijzen |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Raadkamerbeslissing. Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet serieus heeft genomen en dat hij haar niet heeft doorverwezen naar de specialist. Klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 8 maart 2012 naar aanleiding van de op 1 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
gemachtigde: mr. P.C.L. van Breemen, advocaat te Doetinchem,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , huisarts, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. D. Zwartjens, verbonden aan KBS Advocaten te Utrecht,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift en de naderhand toegezonden bijlagen;
– het verweerschrift met de bijlagen;
– de repliek met de bijlagen;
– de dupliek;
– het medisch dossier;
– het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 23 januari 2012.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dat als bijlage bij het verweerschrift is overgelegd dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster heeft een met deze klacht verband houdende klacht ingediend tegen verweerders collega de huisarts D. In beide zaken wordt tegelijk uitspraak gedaan.
De klacht heeft betrekking op de huisartsgeneeskundige zorg die door verweerder aan klaagster is verleend in de periode van oktober 2008 tot december 2009.
Klaagster, geboren in 1963, stond in die periode ingeschreven in de huisartsenpraktijk van verweerder waar verweerder destijds in maatschapverband samenwerkte met de huisarts D. De patiënten van de praktijk konden met beide huisartsen een afspraak maken.
Het eerste consult van klaagster in de praktijk van verweerder betrof een telefonisch consult op 28 november 2008 vanwege een door haar zelf gemeten glucosegehalte van 2.1 mmol/l. Klaagster vertelde dat zij recentelijk nog was gezien door de internist-endocrinoloog E in het F te B. Verweerder heeft daarop contact opgenomen met E om hem te vragen of mogelijk bij klaagster sprake was van een insulinoom. Dat was niet het geval. Verweerder heeft klaagster vervolgens teruggebeld en vernam toen van klaagster dat het glucosegehalte inmiddels weer genormaliseerd was, namelijk 8.6 mmol/l. Verweerder volstond met het advies aan klaagster wat extra dextro op zak te houden.
Op 5 december 2008 vond een consult plaats bij verweerder vanwege buikklachten. Klaagster wilde graag een second opinion. Omdat bij klaagster de voorgaande twee jaar al veel onderzoeken waren gedaan die geen afwijkingen hadden opgeleverd heeft verweerder klaagster geadviseerd driemaal per week te gaan sporten.
Op 29 december 2008 heeft klaagster de praktijk gebeld in verband met een stijve nek sinds twee dagen. Verder gaf zij aan een gesprek te willen over de buikklachten. Afgesproken werd dat zij over een week op het spreekuur zou komen. Op 5 januari 2009 vond dit spreekuurcontact plaats bij D. Klaagster wilde een verwijzing naar een MDL-arts of tenminste een verwijzing voor een echo. Vanwege de lange lijst negatieve onderzoeken is D niet tot verwijzing overgegaan. Wel heeft hij, omdat klaagster aangaf een laag glucosegehalte te hebben, dit gemeten, zowel met klaagster eigen glucosemeter als met die van de praktijk. De waarde was respectievelijk 6,0 en 6,2 mmol/l.
Een volgend consult vond plaats bij verweerder op 5 maart 2009. Reden van komst was het bericht van klaagsters verzekeraar een herhaalrecept van klaagsters vorige huisarts voor sachets Darmocare niet te vergoeden. Verweerder heeft een vergeefse poging gedaan voor een vergoedbaar alternatief en heeft op 12 maart 2009 alsnog Darmocare voorgeschreven.
In april 2009 heeft klaagster zes maal de praktijk bezocht voor klachten van (samengevat) pijn bij het plassen en (bijna) loze aandrang. Op dinsdag 7 april 2009 vond urineonderzoek plaats: de urine was positief voor ery’s maar niet voor leuko’s en nitriet. De huisarts in dienstverband G heeft klaagster geadviseerd veel te drinken, en bij eventueel aanhouden van de klachten de urine eind van de week nogmaals te laten onderzoeken. Later diezelfde dag belde klaagster naar de praktijk en gaf zij aan toch wel veel klachten te hebben. Afgesproken werd dat klaagster de volgende ochtend met ochtendurine langs zou komen. De ochtendurine had weer alleen een positieve uitslag voor ery’s. Afgesproken werd (op aandringen van klaagster) vrijdag 10 april 2009 weer de urine te controleren. Klaagster heeft de afspraak voor die vrijdag niet afgewacht maar kwam op donderdag 9 april 2009 met de ochtendurine naar de praktijk. De urine was schoon. Een spreekuurconsult werd voor de week erna aangeboden. Dit consult vond plaats op 14 april 2009 bij D. Klaagster gaf aan klachten te houden (vaak plassen en branderige plasbuis) en D heeft uitgebreid laboratoriumonderzoek laten doen. De uitslagen waren op 15 april 2009 bekend en er waren geen afwijkende waardes. D heeft klaagster, toen zij hem op 17 april 2009 weer consulteerde, geadviseerd de klachten even aan te zien. Op 21 april 2009 gaf klaagster aan dat de klachten minder werden maar dat zij nog wel pijn bij het uitplassen had. Verweerder adviseerde een afwachtend beleid.
In de maanden juni en juli 2009 consulteerde klaagster een aantal malen de praktijk met klachten die deden denken aan een vaginale schimmel. Op 9 juni 2009 belde klaagster met de praktijk. Klaagster herkende de klachten van een eerdere schimmelinfectie en haar werd telefonisch Diflucan voorgeschreven. Op 10 juni 2009 meldde klaagster zich bij verweerder. Hij heeft met klaagster de klachten besproken en haar geadviseerd het effect van de medicatie af te wachten. Omdat klaagster bekend was met recidiverende schimmelinfecties heeft hij haar profylactisch Canesten voorgeschreven. Verweerder sprak af na drie dagen eventueel nog een kweek te doen als de klachten zouden aanhouden.
Op 15 juli 2009 heeft klaagster met aanhoudende klachten van vaginale jeuk de praktijk bezocht waar zij werd onderzocht door een zogenoemde HBO-arts in opleiding. Deze heeft een kweek afgenomen. De uitslag was een Candida waarvoor D Lamisil heeft voorgeschreven.
Op 29 juli 2009 heeft klaagster zich tot de praktijk gewend met (volgens het huisartsenjournaal) een scala aan klachten, namelijk een onregelmatiger wordende menstruatie, verminderd libido en incontinentie net voor het moeten plassen. Klaagster werd verwezen naar de bekkenbodemfysiotherapeut en er werd FSH bepaald. De FSH was niet verhoogd.
In augustus 2009 zijn er vier contacten geweest met de praktijk. Twee daarvan waren in verband met onregelmatige menstruatie. Verweerder heeft klaagster in overweging gegeven tijdelijk orale anticonceptie te gebruiken en een verwijzing gegeven voor een echo ter uitsluiting van een myoom. De uitslag van de echo gaf geen bijzonderheden te zien.
Twee andere consulten waren in verband met schimmelklachten. Op 7 augustus 2009 werd een tweede kweek afgenomen. De uitslag was weer een schimmel waarvoor Clotrimazol voor zeven dagen werd voorgeschreven.
Op 16 september 2009 bezocht klaagster het spreekuur van verweerder. Zij vertelde hem dat ze in Turkije bij een arts was geweest die haar een schildklierecho had geadviseerd. Verweerder heeft klaagster verwezen voor een echo. De uitslag was : “De schildklier is niet abnormaal vergroot. Er zijn enkele kleine nodulaire laesies beiderzijds. Verder geen bijzonderheden. Een vergrote lymfklieren langs de vaatsteel beiderzijds.”
Op 7 oktober 2009 bezocht klaagster het spreekuur van verweerder. Zij heeft de plasklachten weer aan de orde gesteld en urine ingeleverd. Die was schoon. Verweerder heeft de uitslag van de echo met klaagster besproken. Klaagster wilde in verband met de kleine nodulaire laesies verwezen worden Verweerder wilde eerst overleggen met E. Hij heeft dat dezelfde middag gedaan. E gaf aan dat de kleine nodulaire laesies geen klinische consequenties hadden. Verweerder heeft klaagster daarom niet ingestuurd naar het ziekenhuis. Hij heeft dit klaagster tijdens het consult van 9 oktober 2009 toegelicht. De wens van klaagster om een verwijzing voor een second opinion heeft verweerder niet gehonoreerd. Wel heeft hij klaagster een kopie gegeven van de echouitslag. Verweerder heeft klaagster geadviseerd een verwijzing naar een psycholoog of een psychiater te overwegen. Hij heeft nogmaals klaagsters medisch dossier bestudeerd. Daaruit bleek dat klaagster de laatste tien jaar minimaal vier maal naar de KNO-arts was verwezen, de laatste keer in 2008. Deze had geen afwijkingen gevonden. Verder was in 1999 door een psycholoog verbonden aan het F te B een neiging tot somatisatie bij depressie vastgesteld, later is een onderzoek gedaan naar cognitieve problemen, waarbij verminderde geheugenprestaties, sprake van een normal pressure hydrocephalus waarvoor neurologische begeleiding vanaf 1996. In de periode erna is er slechts contact geweest over herhalingsrecepten en griepvaccinaties. Op 3 december 2009 heeft klaagster aangegeven naar een andere huisarts te gaan. Zij heeft verweerder niet willen zeggen wie de opvolgend huisarts zou worden.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij is tekortgeschoten in de zorg die hij ten opzichte van klaagster had behoren te betrachten in de periode van oktober 2008 tot december 2009. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar als patiënt niet serieus heeft genomen en dat hij nalatig is geweest bij het doorverwijzen naar een specialist terwijl inmiddels is gebleken dat klaagsters pancreas niet werkt.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- op gronden genoemd in het verweerschrift en in de conclusie van dupliek aan dat de klacht (kennelijk) ongegrond is vanwege het feit dat geen sprake is van schending van de zorgplicht zoals die van hem als huisarts mocht worden verwacht.
Zo nodig wordt hierna nog specifiek op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek 2 van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken, waarvan met name de als productie bij het verweerschrift overgelegde huisartsenjournaal inclusief de correspondentie uit het behandelend circuit.
Komend tot een beoordeling van de klacht wil het college allereerst benadrukken, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van verweerders professionele handelen er niet om gaat, of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of verweerder vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.
Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift en in de conclusie van dupliek heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan - hetgeen gesteund wordt door de bij het verweerschrift overgelegde producties - en neemt die overwegingen over.
5.2
Duidelijk is dat er sprake was van een spanningsveld tussen de zorgvraag van klaagster en de inschatting door verweerder van de zorgbehoefte van klaagster. Verweerder heeft aangegeven dat het hanteren van dat spanningsveld dagelijks werk is in de huisartsenpraktijk. Het college onderschrijft dat. Uit het dossier van klaagster blijkt dat verweerder en zijn collega’s in dat spanningveld steeds serieus op klaagsters diverse medische klachten zijn ingegaan en hebben gepoogd met klaagster tot werkbare afspraken te komen. Zij hebben daarvan zorgvuldig verslag gedaan in het huisartsenjournaal. Serieus ingaan op een klacht betekent soms echter ook dat niet wordt voldaan aan een verzoek om, al dan niet in het kader van een second opinion, door te verwijzen naar een specialist.
Van enige nalatigheid is niet gebleken. De door klaagster bij repliek overgelegde stukken bieden daarvoor evenmin aanknopingspunten.
De conclusie is dan ook dat de klacht als kennelijk ongegrond in raadkamer dient te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, G.W.A. Diehl en M.D. Klein Leugemors, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.