ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1837 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 095/2011
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1837 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-03-2012 |
Datum publicatie: | 08-03-2012 |
Zaaknummer(s): | 095/2011 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Raadkamerbeslissing. Klacht tegen chirurg over afwachtend beleid na osteosynthese in verband met een mediale collumfractuur en het niet consulteren van een orthopedisch chirurg.. Kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 8 maart 2012 naar aanleiding van de op 30 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , chirurg, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. L. Beij, advocaat te Utrecht,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift met de bijlagen;
– het verweerschrift met de bijlagen;
– de repliek;
– de dupliek;
– het medisch dossier, opgevraagd bij na te noemen ziekenhuis door de secretaris.
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster, geboren op 17 mei 1957, is op 10 januari 2010 gevallen en naar de afdeling Spoedeisende Hulp van het E te D gebracht. Zij is daar gezien door een arts-assistent onder supervisie van verweerder. Na onderzoek bleek een mediale collumfractuur links. Besloten werd tot een osteosyntese, die dezelfde avond werd uitgevoerd. Preoperatief (het college gaat er, nu klaagster aangeeft dat dit tevoren met haar is besproken, van uit dat in het verweerschrift per abuis “peroperatief” staat) heeft verweerder aan klaagster verteld dat de kans op falen van de osteosyntese ongeveer 30% was en dat dan alsnog een totale heupprothese zou moeten worden geplaatst.
Na repositie werd een tweetal gecanuleerde schroeven ingebracht. Bij het inbrengen van de derde schroef koos de K-draad steeds de verkeerde richting. Daarom is besloten af te zien van het plaatsen van deze schroef.
Postoperatief had klaagster in de nacht van 15 op 16 januari 2010 pijn waardoor zij moeilijk kon liggen. Zij kreeg daarvoor twee tabletten paracetamol. Klaagster gaf aan dat zij zich zorgen maakte, dat het been anders aanvoelde dan de voorgaande dagen.
Op 16 januari 2010 werd een controlefoto gemaakt waarop te zien was dat de fractuur was geïnclaveerd. Klaagster ging die dag met ontslag naar huis. Klaagster mocht de heup gedurende zes weken niet belasten.
Op 28 januari 2010 bleek dat de fractuur verder was geïnclaveerd. Er werd een afwachtend beleid afgesproken en controle na vier weken.
Tijdens de controle op 4 maart 2010 gaf klaagster aan dat het wel goed ging maar dat zij nog wel pijnklachten had in de linkerlies. De röntgenfoto liet zien dat de kop flink was geïnclaveerd en dat de schroeven lateraal iets uitstaken, hetgeen klaagster voelde. Verder was er een beenlengteverschil waarvoor verweerder een inlegzooltje adviseerde. Klaagster mocht belast mobiliseren.
Op 29 maart 2010 belde klaagster verweerder en vertelde dat ze veel pijn had en niet goed kon belasten. Verweerder sprak een controle af op 31 maart 2010.
Tijdens deze controle constateerde verweerder op grond van de röntgenfoto dat de stand van de heup ongewijzigd was en de schroeven lateraal uitstaken maar de kop niet penetreerden. Verweerder sprak een expectatief beleid af en controle na twee maanden.
Klaagster kwam op 19 april 2010, nadat zij tussendoor de kwestie had besproken met haar huisarts, weer voor controle bij verweerder. Zij gaf aan veel pijnklachten te hebben, met name in de lies. Verweerder heeft contact opgenomen met een orthopeed over het verdere beleid en klaagster hierna naar de orthopeed verwezen. Klaagster heeft op 18 mei 2010 een totale heupprothese links gekregen. Klaagster heeft nog klachten aan de heup.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder:
- dat hij zich te passief heeft opgesteld;
- dat hij slecht met klaagster heeft gecommuniceerd en naar haar opvatting niet naar haar heeft geluisterd;
- dat haar opvattingen voor hem niet belangrijk waren;
- dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan;
- dat hij voor en tijdens de behandeling geen advies heeft gevraagd aan een collega dan wel orthopeed.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder stelt zich, op gronden uiteengezet in het verweerschrift en de conclusie van dupliek, op het standpunt dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is. Op het verweer wordt zo nodig hierna nader ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college wil vooropstellen dat de teleurstelling van klaagster over het trage en pijnlijke beloop van het herstel en de uiteindelijke noodzaak alsnog een kunstheup aan te brengen invoelbaar is. Niettemin valt het beloop zoals dat in dit geval is geweest binnen hetgeen na een osteosyntese in verband met een mediale collumfractuur verwacht kan worden. Altijd moet de afweging worden gemaakt of de femurkop behouden dan wel vervangen moet worden. De keuze van verweerder voor behoud bij een in dit kader als jong te beschouwen patiënte is juist geweest. Dat neemt niet weg dat het beloop uiteindelijk toch kan leiden tot vervanging van de kop en plaatsing van een kunstheup. Verweerder heeft klaagster daar, zoals zij zelf ook aangeeft, op gewezen. Snelle uitvoering van de osteosyntese is van belang voor behoud van de kop en dat is hier ook gebeurd. Vervolgens is het afwachten of de fractuur goed geneest, hetgeen lang kan duren. Te snel de schroeven verwijderen, voordat de fractuur goed is genezen, is gecontraïndiceerd omdat de heupkop dan alsnog verloren gaat. Gedurende het genezingsproces kunnen zich pijnklachten voordoen, zoals hier het geval was, en in feite moet toch geprobeerd worden het genezingsproces, ondanks de pijn, zo lang mogelijk een kans te geven. Ook het feit dat klaagster een of meer schroeven voelde is verklaarbaar, kennelijk waren de fractuureinden langs elkaar gezakt waardoor de schroeven meer zijn gaan uitsteken met pijnklachten als gevolg. Ook het beenlengteverschil heeft hiermee te maken, waarvoor een zooltje is geadviseerd. Dit alles is uiterst vervelend, maar niet ongebruikelijk en sluit uiteindelijk herstel nog niet uit. Het enkele feit dat verweerder heeft afgewacht terwijl klaagster aangaf pijn te hebben is dus niet verwijtbaar. Gelet op de door verweerder aangegeven taakverdeling in het ziekenhuis tussen de chirurgen (osteosynthese) en de orthopeden (kunstheup) was het niet vereist dat hij eerder de orthopeed consulteerde en/of klaagster naar hem verwees dan hij in dit geval heeft gedaan. Op het voorgaande stuiten de klachtonderdelen in hoofdzaak af. Tot slot is er kennelijk een verschil in beleving tussen klaagster en verweerder over het verloop van een aantal consulten, waarover het college bij gebrek aan objectief houvast verder geen uitspraak kan doen.
5.3
De conclusie moet derhalve zijn dat de klacht kennelijk ongegrond is en dus dient te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en dr. P.J.G. Jörning en dr. P.C.M. Verbeek, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.