ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1834 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 151/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1834
Datum uitspraak: 08-03-2012
Datum publicatie: 08-03-2012
Zaaknummer(s): 151/2011
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder, die bedrijfsarts is, ondermeer dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door aan haar werkgever te melden dat zij een afspraak had met de psychiater en dat hij niet tijdig een probleemanalyse heeft opgesteld. Klacht op beide onderdelen gegrond. Het standpunt verweerder dat het aan de werkgever is om te bepalen of een probleemanalyse wordt opgemaakt is onjuist.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 maart 2012 naar aanleiding van de op 27 mei 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , bedrijfsarts, werkzaam te D,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met de bijlagen;

– het verweerschrift met de bijlagen;

– de repliek met de bijlagen;

– de dupliek;

– het medisch dossier.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 27 januari 2012, alwaar partijen zijn verschenen.   

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster was op detacheringsbasis werkzaam als callcentermedewerkster bij de E te D.  

Op 3 november 2010 heeft zij zich ziek gemeld in verband met een slaapapneu, waarna zij verschillende keren een bezoek bracht aan een bedrijfsarts. Vanaf 18 januari 2011 kwam zij in contact met verweerder en werd deze haar bedrijfsarts. Hij verklaarde klaagster arbeidsongeschikt voor eigen werk.

Op 31 maart 2011 had klaagster telefonisch contact met verweerder waarbij zij aangaf last te hebben van psychische klachten. Verweerder nam hierna telefonisch contact op met de projectmanager van klaagster. In het medisch dossier beschreef verweerder het volgende: ‘[…] medegedeeld dat er thans andere (psychische)klachten zijn en dat zij nu arbeidsongeschikt is en zsm op het spreekuur opgeroepen moet worden’.

Op 6 april 2011 vertelde klaagster op het spreekuur bij verweerder dat zij een afspraak had met een psychiater. Verweerder vermeldde in zijn ongedateerde verslaglegging aan de werkgever: ‘[…]Betrokkene is thans niet arbeidsgeschikt. Er is sprake van klachten en duidelijk te objectiveren beperkingen op psychisch gebied. Deze klachten zijn ontstaan als gevolg van een combinatie van ervaren overbelasting in het werk en in de persoon gelegen factoren. De klachten en beperkingen van de eerder vermelde fysieke medische aandoening lijken vrijwel te zijn verdwenen. De psychische klachten geven op dit moment dusdanige beperkingen, dat er geen reële benutbare mogelijkheden zijn ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid. […]’.

Op 22 april 2011 bezocht klaagster verweerder opnieuw. Verweerder besprak met klaagster het voorstel om in F twee keer 1 á 2 uur werkzaamheden te gaan verrichten op arbeidstherapeutische basis. Omdat klaagster dit voorstel afwees sprak verweerder met haar af dat zij het voorstel met haar psychiater zou bespreken. Afgesproken werd dat klaagster een brief van verweerder mee zou nemen naar de psychiater.

Verweerder heeft hierna aan de werkgever de volgende verslaglegging gedaan:

[…] Er is zoals eerder gemeld sprake van klachten en duidelijk te objectiveren beperkingen op psychisch gebied. […] De psychische klachten geven op dit moment nog wel dusdanige beperkingen, dat er zeer beperkt mogelijkheden zijn ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid. Betrokkene vertelde dat zij op 10 mei de eerste afspraak met de psychiater heeft. Met betrokkene werd afgesproken dat er nadere informatie wordt opgevraagd bij deze behandelaar. Het blijft van belang dat betrokkene regelmatig contact heeft met het werk en ik sprak met haar af dat zij zo mogelijk 2 keer per week even op het werk/het bedrijf aanwezig is. […]’.

Op 16 mei 2011 had verweerder telefonisch contact met klaagster. In het dossier vermeldde verweerder het volgende: ‘Met betrokkene werd wederom besproken dat het niet onbeperkt mogelijk is alleen hand en spandiensten te verrichten bij de E en dat voorgesteld wordt dat zij dan in F 2 keer 1 tot 2 uur werkzaamheden op arbeidstherapie gaat verrichten. Betrokkene zegt daarop niet van plan te zijn naar F te gaan, ze heeft nog nooit gebruik gemaakt van de trein en is niet van plan dat te gaan doen. Betrokkene uitgelegd dat ik het voor haar herstel noodzakelijk vind dat zij af en toe naar F zou kunnen reizen, maar gezien haar heftige reactie van haar hierover informatie wil opvragen bij haar behandelend psychiater, of er bezwaren zijn tegen het reizen. Betrokkene zegt de machtiging nog niet gekregen te hebben, maar ook niet te weten of ze die gaat invullen. Op de vraag waarom komt geen duidelijk antwoord. Aan betrokkene aangegeven dat als zij de machtiging niet ondertekend en ik geen informatie kan opvragen, ik ervan uit ga dat zij gewoon naar F kan gaan. Betrokkene is het hier niet mee eens’.

Verweerder vermeldde in zijn terugkoppeling aan de werkgever:

[…] Voor zover te beoordelen door de telefoon lijkt er nu sprake van dusdanige beperkingen psychisch gebied, dat er vooralsnog van uit gegaan wordt dat geen benutbare mogelijkheden zijn ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid en dat zij de eerste 2 weken niet op het werk kan komen. Ik heb met betrokkene afgesproken dat ik informatie zal opvragen bij de behandelend psychiater.[…]’.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

  1. zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door te melden dat zij een afspraak bij de psychiater had;
  2. haar op 16 mei 2011 onheus heeft bejegend door misbruik te maken van zijn positie. Verweerder  heeft gezegd dat hij klaagster weer te werk zou stellen, als zij de machtiging om informatie op te vragen bij de psychiater niet zou ondertekenen;
  3. geen probleemanalyse heeft opgesteld.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft klaagster medegedeeld dat de werkgever in het kader van de Wet Poortwachter re-integratie verplichtingen heeft en dat hij namens de werkgever moet beoordelen of er sprake is van adequaat herstelgedrag. Hij heeft klaagster expliciet gezegd dat hij de werkgever zou laten weten dat klaagster psychische klachten heeft als gevolg van ervaren overbelasting in werk en persoonlijke factoren, en dat klaagster hiervoor werd behandeld. Hij heeft hierbij aangegeven dat hij de werkgever op het hart zou drukken deze informatie alleen op het niveau van de projectmanager bekend te maken en niet op de werkvloer, hetgeen hij ook daadwerkelijk  heeft gedaan. Hij kan zich niet herinneren dat klaagster hem heeft gevraagd het woord psychiater te vermijden richting de werkgever. Hij heeft klaagster tijdens het telefonisch consult van 16 mei 2011 correct te woord gestaan. Hij wist geen reden te bedenken waarom klaagster niet naar F zou kunnen reizen, daarom wilde hij haar het voordeel van de twijfel geven en informatie opvragen bij de psychiater. Omdat klaagster aangaf hiervoor geen machtiging te willen tekenen heeft hij aangegeven dat hij dan genoodzaakt was zijn eigen oordeel te volgen. Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat betrokken werkgever de keus gemaakt heeft om zelf regie te houden en te bepalen of en wanneer er een probleemanalyse opgesteld wordt. Ter zitting heeft verweerder zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de terugkoppelingen die hij aan de werkgever heeft gedaan als probleemanalyse aangemerkt moeten worden.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Uitgangspunt bij de beoordeling is dat ook bedrijfsartsen gebonden zijn aan het beroepsgeheim en de zwijgplicht ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van patiënten. De bedrijfsarts mag aan de werkgever alleen informatie verstrekken die de werkgever nodig heeft om te bepalen of de werknemer recht heeft op loondoorbetaling, alsmede informatie in het kader van verzuimbegeleiding en re-integratie van de werknemer. Op welke wijze daaraan concreet uitvoering door de bedrijfsarts moet worden gegeven is neergelegd in de Code Gegevensverkeer en Samenwerking bij Arbeidsverzuim en Re-integratie (KNMG 2007), die zijn basis ondermeer vindt in het bepaalde in artikel 88 Wet BIG, artikel 9, vierde lid en artikel 21 eerste lid, onder f sub 2 Wet bescherming persoonsgegevens.

In voornoemde Code is opgenomen dat de bedrijfsarts alleen gerichte informatie c.q. adviezen aan de werkgever mag verschaffen over:

-           de resterende werkzaamheden waartoe de werknemer nog in staat is;

-           de te verwachten duur van het verzuim;

-           de mate waarin de werknemer arbeidsongeschikt is;

-          de aanpassingen en maatregelen die de werkgever kan treffen om de re-integratie van de werknemer te bevorderen.

Met uitdrukkelijke toestemming van de werknemer mogen ook andere gegevens binnen het Sociaal Medisch Team en met de werkgever worden besproken.

Het college is van oordeel dat de informatie die verweerder aan werkgever verstrekt heeft, namelijk dat klaagster op 10 mei 2011 een psychiater zou bezoeken, niet valt onder de informatie die verweerder op grond van voornoemde wetgeving en de daarop gebaseerde Code aan de werkgever mocht verschaffen. Deze informatie valt onder het beroepsgeheim van verweerder en mag door verweerder derhalve niet zonder uitdrukkelijke toestemming van klaagster aan haar werkgever worden verstrekt. Dat klaagster uitdrukkelijk toestemming heeft verleend om te melden dat zij een consult had bij de psychiater is niet gebleken. Verweerder hanteert een onjuist standpunt als hij stelt dat het hem niet door klaagster gezegd is dat zij niet wilde dat hij deze informatie zou melden. Daaraan doet niet af dat klaagster blijkens haar toelichting ter zitting heeft aangegeven dat zij er wel mee akkoord was dat verweerder zou melden dat er sprake was van psychische klachten. Dat zij daarmee akkoord was betekent nog niet dat ook nadere informatie omtrent een consult bij de psychiater gegeven kon worden.

Het vorenstaande brengt mee dat het college dit klachtonderdeel gegrond acht.

5.3

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Ter zitting is naar voren gekomen dat verweerder van mening was dat er geen objectieve medische redenen waren waarom klaagster in het kader van haar re-integratie niet in staat zou zijn in F op het kantoor van het detacheringsbedrijf, re-integratie werkzaamheden te verrichten. Los van de vraag of in casu van klaagster - die feitelijk via een detacheringsovereenkomst te werk gesteld was bij de E te D - gevraagd kon worden te re-integreren in F, is het college van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder onredelijk heeft gehandeld door aan klaagster te vragen een machtiging te overleggen opdat hij informatie bij haar behandelend specialist kon opvragen teneinde te objectiveren of er medische belemmeringen waren om in F te re-integreren. Verweerder moet als bedrijfsarts advies geven over de (on)mogelijkheid om te werken met een klacht of ziekte en voor de werknemer kunnen er consequenties volgen op het niet meewerken aan onderzoek.

Het vorenstaande brengt mee dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.4

De Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (die gebaseerd is op de Wet Verbetering Poortwachter) bepaalt dat indien er sprake is van langdurig verzuim, de werkgever verplicht is binnen zes weken een probleemanalyse te laten opstellen. Dit opstellen dient door een bedrijfsarts te geschieden. Daarin geeft de bedrijfsarts aan wat de beperkingen van een werknemer zijn en hoe dit zijn (toekomstige) werk en de mogelijkheid tot werkhervatting belemmert.

Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij niet tekort is geschoten nu de betreffende werkgever zelf bepaalt of en zo ja wanneer een probleemanalyse opgesteld wordt. Het college acht dit standpunt onjuist. Met de Wet Verbetering Poortwachter, waarop voornoemde regeling is gebaseerd, beoogt de overheid het terugdringen van het hoge aantal arbeidsongeschikten in Nederland. Dat gebeurt door bij (langdurig) ziekteverzuim vanaf de eerste ziektedag te beginnen met actieve begeleiding van de werknemer. Gelet op deze doelstelling en het belang dat ook de arbeidsongeschikte werknemer heeft bij een zo voortvarend mogelijke re-integratie, miskent verweerder met zijn standpunt dat hij als bedrijfsarts in deze ook een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het (tijdig) opstellen van een probleemanalyse. Verweerder dient als bedrijfsarts niet alleen de belangen van de werkgever, maar ook die van de werknemer in het oog te houden. Een andere opvatting komt in strijd met doel en strekking van de Wet Verbetering Poortwachter en de daarop gebaseerde Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar. Dat er sprake was van een situatie waarin  het opmaken van een probleemanalyse achterwege kon blijven of dat deze later opgemaakt kon worden, is gesteld noch gebleken.

Voor zover verweerder zich subsidiair nog op het standpunt heeft gesteld dat de schriftelijke terugkoppelingen die hij aan de werkgever heeft gestuurd, aangemerkt moeten worden als probleemanalyse, treft dit verweer geen doel. In de probleemanalyse – die in beginsel vormvrij is – moet tenminste naar voren komen: de eerste dag van het verzuim, een beschrijving van de aard van de klachten, de beperkingen voor het functioneren in arbeid die hieruit voortvloeien, de verhoudingen op de werkplek en andere omstandigheden die van invloed zijn op het functioneren en de re-integratie, alsmede de beoordeling van de bedrijfsarts van deze gegevens en de verwachting ten aanzien van herstel, werkhervatting en re-integratie, en de visie van de werknemer.

De informatie die verweerder in de terugkoppeling heeft vermeld voldoet niet aan deze vereisten.

Het derde klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.

5.5

Het vorenstaande brengt mee dat de klacht op twee onderdelen gegrond is. Het college is van oordeel dat in deze het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend en geboden is. Het college acht termen aanwezig, aan het algemeen belang ontleend, om deze uitspraak voor publicatie aan te bieden.

6.      DE BESLISSING

Het college:

-        verklaart de klacht als hierboven vermeld gegrond en legt verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-        bepaalt verder dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekend gemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften “Medisch Contact”, “Tijdschrift voor Gezondheidsrecht” en “Gezondheidszorg jurisprudentie”, alsmede aan het “Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde”.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, en dr. A.N.H. Weel, dr. R.H. Boerman en A.M. Rijken, leden-geneeskundigen,  in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2012  door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.