ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1772 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 253/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1772
Datum uitspraak: 02-02-2012
Datum publicatie: 02-02-2012
Zaaknummer(s): 253/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing. klacht tegen huisarts. Klacht: onjuiste diagnose en onvoldoende zorg. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 2 februari 2012  naar aanleiding van de op 12 oktober 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

gemachtigde: mr. H.C.J. Coumou, advocaat te  Apeldoorn,

k l a a g s t  e r

-tegen-

C, huisarts, werkzaam te B,

gemachtigde: mr. drs. M.C. Hoogendam verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift;

– het aanvullende klaagschrift;

– het verweerschrift;

– de repliek;

– de dupliek;

– het medisch dossier;

– het proces-verbaal van het op 11 oktober 2011 gehouden gehoor in het kader van het  

   vooronderzoek.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is na te zijn mishandeld door haar zoon op 3 september 2010  met de auto naar de praktijk van haar huisarts gereden. Deze bleek op dat moment gesloten te zijn (van 12.30 tot 14.00 uur). Een  huisarts in opleiding zag klaagster voor de praktijk staan toen hij rond 13.45 uur terugkwam van visite rijden. Klaagster vertelde hem dat zij geslagen was door haar zoon en dat zij graag door de huisarts gezien wilde worden. De arts is de praktijk ingegaan om te kijken of de assistente al een afspraak kon maken. Dit bleek niet te kunnen omdat zij nog druk was met andere bezigheden. De arts heeft de situatie van klaagster niet als noodgeval beoordeeld en heeft aan klaagster, die inmiddels in haar auto zat, meegedeeld dat zij om 14.00 uur een afspraak kon maken bij de assistente. Klaagster stemde hiermee in.

Klaagster heeft zich om 14.00 uur gemeld bij de assistente. In de tijd dat klaagster even moest wachten tot zij gezien kon worden door een arts, is zij met politieagenten meegegaan omdat zij zich ernstig zorgen maakte over haar zoon.

Zij meldde zich ongeveer twee uur later weer bij de assistente. Verweerster, waarnemend huisarts, vernam dit en heeft meteen even in de wachtkamer gekeken en een snelle inschatting van de situatie van klaagster gemaakt. Zij heeft vervolgens eerst een spoedopname van een andere patiënt geregeld en heeft daarna klaagster gezien.

Klaagster vertelde dat zij in elkaar was geslagen door haar zoon. Verweerster noteerde in het dossier:

“S  is in elkaar geslagen door zoon, last van de rug.

 Politie is gebeld.

S  de zoon uit het huis, was in elkaar geslagen door de zoon

O op borstkas, boven li schouderblad pijnlijk,

zwelling; longen schoon

E  kneuzing

P  gaat nu naar huis om bij te komen”.

Thuisgekomen verergerden de klachten en klaagster is teruggaan naar de praktijk. Daar heeft zij aan de assistente haar klachten aangegeven en urine, die bloed bevatte, afgegeven voor onderzoek. Verweerster heeft op basis van voornoemd onderzoek  (leuco’s +++, bloed +++ , prot +) geconcludeerd dat er sprake was van een urineweginfectie en heeft hiervoor een recept meegegeven.

Klaagster is nog diezelfde avond naar het ziekenhuis gegaan en daar werd een pneumothorax en hematurie geconstateerd.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij een verkeerde diagnose heeft gesteld, dat zij niet goed naar klaagster heeft geluisterd en haar niet serieus heeft genomen. Zij heeft onvoldoende zorg verleend.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij klaagster voldoende zorg heeft verleend. Met de wijsheid achteraf kan worden gesteld dat zij een verkeerde diagnose heeft gesteld. Het onderzoek dat zij heeft gedaan is echter afdoende geweest.

Klaagster stelt dat zij bij de praktijkassistente heeft gemeld in de nierstreek te zijn geschopt en gevraagd heeft om een doorverwijzing naar het ziekenhuis. Verweerster kan dit niet verifiëren. Tijdens het consult heeft klaagster deze signalen echter niet gegeven. Op basis van de urineuitslagen heeft verweerster volgens de NHG-standaard de diagnose ongecompliceerde UWI gesteld en een recept uitgeschreven.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Achteraf is gebleken dat verweerster een verkeerde diagnose heeft gesteld. In dit verband heeft echter te gelden dat het missen van de juiste diagnose op zichzelf geen klacht is die tuchtrechtelijke relevantie behoeft te hebben.

Alleen indien zou komen vast te staan dat de wijze waarop de aangeklaagde arts tot zijn, naderhand onjuist gebleken, diagnose is gekomen in strijd zou zijn met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht - rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep te doen gebruikelijk was - kan een dergelijke klacht tot het beoogde resultaat leiden.

5.3

Het college is van oordeel dat het onderzoek dat door verweerster is uitgevoerd aan die eisen voldoet. Verweerster heeft de anamnese afgenomen, waarbij van belang is dat klaagster blijkens hetgeen zij heeft verklaard bij het mondelinge vooronderzoek thans inziet dat zij op dat moment wellicht minder stellig is overgekomen dan zij zelf dacht. Tevens heeft verweerster lichamelijk onderzoek verricht. Zij zag geen hematomen of huidlaesis op de borstkas, er was lokale drukpijn boven de linkerschouder, geen oppervlakkige ademhaling, de longen waren schoon en er was een goede tensie. Op grond van al deze bevindingen heeft verweerster op goede gronden de conclusie kunnen en mogen trekken dat de diagnose pneumothorax niet waarschijnlijk was en hoefde zij daar ook geen verder onderzoek naar te doen. Met betrekking tot de hematurie en het eventuele nierletsel is onvoldoende komen vast te staan dat het schoppen in de nierstreek ter sprake is gebracht tijdens het consult of later hierover via de assistente is gecommuniceerd. Het valt verweerster dan ook niet aan te rekenen dat zij na urineonderzoek geconcludeerd heeft dat er sprake was van een urineweginfectie en geen verder onderzoek heeft gedaan. Overigens blijkt uit de ontslagbrief van het ziekenhuis dat op de echo van de nieren geen bijzonderheden waren te zien.

Ten aanzien van de klacht die ziet op het niet luisteren en het onvoldoende zorg verlenen overweegt het college als volgt. Niet is komen vast te staan wat er feitelijk is gezegd en gebeurd. De meningen van partijen lopen hierover zeer uiteen. Duidelijk is geworden dat de ervaringen, waarnemingen en gevoelens van klaagster op dat moment niet zo bij verweerster en overigens ook niet bij de andere betrokkenen zijn overgekomen. Het college heeft echter onvoldoende houvast om dit verweerster aan te rekenen.

Al met al kan de klacht tegen verweerster dan ook niet slagen en dient deze als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.   

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer op 2 februari 2012  door mr. A.L. Smit, voorzitter, S. Tiemersma en J.M. Komen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.