ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1766 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 106/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1766
Datum uitspraak: 02-02-2012
Datum publicatie: 02-02-2012
Zaaknummer(s): 106/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen uroloog. Klager verwijt uroloog en zijn drie collega's onzorgvuldig handelen. Klager, geboren in 1938, is door vier urologen in de periode van december 2007 tot en met december 2009 behandeld vanwege een prostaatcarcinoom. Uit de voorgeschiedenis van klager is bekend dat hij in 1981 een bekkenfractuur heeft gehad met als gevolg een symphysiolyse en urethraletsel. Klager is vanwege incontinentieproblemen en bloedplassen ongeveer 11 keer opgenomen nadat hij aan een buikaneurysma was geopereerd. De klachten zijn ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 2 februari 2012 naar aanleiding van de op 7 mei 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , uroloog, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. V.C.A.A.V. Daniels, verbonden aan de stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift;

– het aanvullende klaagschrift;

– het verweerschrift;

– de repliek;

– de dupliek;

– het medisch dossier;

– het proces-verbaal van het op 28 juli 2011 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek;

– de brief met een bijlage van klager, binnengekomen op 17 augustus 2011;

– de brief van de gemachtigde van verweerder, binnengekomen per fax van 1 december 2011;

– het verpleegkundig dossier en het dossier betreffende de radiotherapie.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 17 december 2011, alwaar zijn verschenen klager met zijn zoon en dochter en verweerder, deze laatste bijgestaan door mr. Daniels.

Ter zitting werd deze klacht gelijktijdig, niet gevoegd, behandeld met de klachten die klager heeft ingediend tegen D (nr. 084/2010), uroloog, E (nr. 105/2010), uroloog en F (nr. 107/2010), uroloog.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht betreft de behandeling van klager, geboren op 22 juni 1938, door vier urologen in de periode van 3 december 2007 tot en met 15 december 2009 vanwege een prostaatcarcinoom. Uit de voorgeschiedenis van klager is bekend dat hij in 1981 een bekkenfractuur heeft gehad met als gevolg een symphysiolyse en urethraletsel.

In het hiernavolgende worden de bij de behandeling van klager betrokken urologen allen ‘de uroloog’ genoemd, met uitzondering van verweerder.

Op 3 december 2007 werd klager door de de uroloog op de polikliniek gezien vanwege mictieklachten met een frequentie van meer dan tien keer overdag en twee maal ’s nachts. Bij lichamelijk onderzoek trof de uroloog een afwijkende prostaat aan met een geschat gewicht van 30 gram. Er vonden aanvullende onderzoeken plaats. Bij een uroflowmetrie was er een maximale flow van 2 ml./seconde zonder residu na mictie. Bij de cystoscopie werd er een korte strictuur in het pars bulborum gevonden welke goed te passeren was door de cystoscoop. De urethra prostatica was obstructief met trabeculatie in de blaaswand. Bij een endo-echografisch onderzoek op 24 december 2007 was de prostaatgrootte 30 cc. Er werden

10 prostaatbiopten genomen waarin adenocarcinoom werd aangetroffen. Uit de MRI-scan bleek dat geen sprake was van kapselingroei, maar mogelijk van doorgroei naar de rechter vesicula. Het prostaatcarcinoom werd in opzet curatief behandeld met neoadjuvante hormonale therapie en externe radiotherapie in 35 sessies.

Op 20 november 2008 werd klager opgenomen vanwege mictieklachten. Op 21 november 2008 werd hij geopereerd waarbij via de TUR-P Gyrus methode een deel van het prostaatweefsel werd verwijderd. In de uitslag van het PA-lab werd als conclusie opgenomen: “Conclusie : Endoresectie prostaat bij status na radiotherapie i.v.m. carcinooom (T07-47229): enkele foci met reactieve veranderingen passend bij therapie effect.” Op

22 november 2008 ging klager met ontslag. In de brief aan de huisarts van 24 december 2008 nam de uroloog op: “We zagen patiënt inmiddels retour op onze polikliniek met nu wel een krachtige straal, maar ook stressincontinentie.

Het beleid ten aanzien hiervan is voorlopig expectatief.”.

Op 2 september 2009 werd klager opgenomen en geopereerd vanwege uitgebreide steenvorming rond de blaashals met veel mictieklachten. Er vond een lithotripsie van meerdere blaasconcrementen en aanvullend een TUR-Prostaat plaats. De PA-uitslag toonde 13 gram prostaatweefsel met chronische ontsteking zonder aanwijzing voor maligniteit. Op

3 september 2009 werd klager ontslagen met antibiotica.

Op 10 september 2009 kreeg klager via de huisarts een catheter vanwege een urineretentie.

Na telefonisch overleg met de huisarts werd op 14 september 2009 een CT-scan aangevraagd vanwege koliekpijnen in de linkerflank. Op 15 september 2009 werd klager door de urloog opgenomen. De urine was bloederig en er werd gestart met antibiotica. Op de CT-scan werd een aneurysma van de aorta aangetroffen met een diameter van 6 centimeter. Met conservatieve maatregelen werd de urine weer helder waarna klager op 19 september 2009 met ontslag ging.

Op 4 oktober 2009 werd klager opgenomen op de chirurgische afdeling waarna hij op

5 oktober 2009 door de vaatchirurg werd geopereerd. Er werd een aortabifurcatieprothese geplaatst. Klager werd ingesteld op Ascal 100 mg 1dd1. Op 17 oktober 2009 werd klager op de chirurgische afdeling gezien door de uroloog vanwege hematurie waarna klager op

18 oktober 2009 werd ontslagen.

Op 19 oktober 2009 werd klager door de uroloog opnieuw opgenomen vanwege een forse hematurie waarvoor een spoelkatheter werd ingebracht.

Op 21 oktober 2009 vond er een gesprek plaats tussen verweerder, klager en diens dochter. In het dossier van klager rapporteerde de uroloog over dit gesprek.

Op 26 oktober 2009 had de uroloog een gesprek met klager en zijn dochter waarbij hij wederom een en ander heeft uitgelegd en vragen heeft beantwoord.

Op 30 oktober 2009 kreeg klager twee packed cells toegediend vanwege een Hb van 5,9.

In de brief aan de huisarts van 6 november 2011 noteerde de uroloog: “Patiënt is zonder CAD uiteindelijk naar huis ontslagen met nog veel mictieklachten. Wij zagen dhr. A inmiddels op onze polikliniek retour met langzaam verbeterde mictieklachten.

Wel is patiënt nog erg moe.”

Op 10 november 2009 zag de uroloog klager op de polikliniek vanwege haematurie. Er werd een cystoscopie uitgevoerd waarbij een makkelijk bloedende urethra prostatica en meerdere stolsels werden aangetroffen. De mictie verliep nog spontaan.

Op 18 november 2009 vond wederom een spoedopname via de Spoed Eisende Hulp plaats. Vanwege opnieuw een bloeding kreeg klager een spoelcatheter. Hij had geen volle blaas, maar de uroloog trof wel wat stolsels aan. Klager werd behandeld met continue blaasspoeling.

Op 25 november 2009 sprak de uroloog met klager en zijn dochter. In het dossier maakte de uroloog een notitie. De orthopedisch chirurg kwam in behandeling vanwege pijn aan de knie van klager. Deze concludeerde dat sprake was van een reactieve arthritis. Klager kreeg een injectie met Kenacort en Marcaïne. Op 27 november 2009 ging klager naar huis met een catheter.

Op 10 december 2009 volgde een heropname vanwege een recidief hematurie. Klager en zijn dochter hadden een gesprek met de uroloog. De blaas werd gespoeld, er waren weinig stolseltjes en de urine was snel helder. Bij een scopie was geen actieve bloeding waar te nemen, ook niet rond de prostaat. Wel was er cathethereffect in de blaas waarbij geen bijzonderheden werden genoteerd. Uit de rapportage bleek dat klager op dat moment totaal incontinent was en dat er een afweging gemaakt diende te worden: incontinentie tegenover hematurie waarschijnlijk door cathetereffect.

Op 14 december 2009 had de uroloog een gesprek met klager waarin klager de wens uitte een andere arts te raadplegen. In de brief aan de huisarts van de uroloog van 24 december 2009 werd met betrekking tot deze opname opgenomen: “Na verwijdering van de CAD was er sprake van een forse incontinentie. Patiënt heeft dit reeds eerder gehad na de operatie waarna uiteindelijk spontaan herstel van de continentie op trad. Patient is zonder CAD naar huis ontslagen met opvangmateriaal.

Inmiddels vernamen wij van patiënt dat hij voor een 2e mening over zijn situatie zich in een ander ziekenhuis wil melden.”.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder te weinig heeft gedaan aan de incontinentieproblemen en het bloedplassen van klager nadat hij aan een aneurysma was geopereerd waarna hij Ascal kreeg. Klager was ongeveer 11 maal opgenomen in de periode van september tot 13 december 2009. Klager verwijt verweerder dat:

1                    hij in een gesprek met klager en zijn dochter gezegd zou hebben dat hij niets kon doen omdat hij niet de arts van klager was;

2                    hij besliste dat de catheter van klager verwijderd moest worden terwijl een collega uroloog dezelfde dag besliste dat de catheter erin moest;

3                    hij, toen klager en dochter kwamen met hematurie klachten tijdens de dienst van verweerder, geen hulp bood waarop de dochter van klager kwaad werd en verweerder en een verpleegkundige klager en dochter onheus hebben bejegend;

4                    hij tijdens een operatie een catheter heeft geplaatst zonder het ballonnetje op te blazen en de pleister op het schaamhaar heeft geplakt.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat in de klachtonderdelen een feitelijk onjuiste gang van zaken wordt weergegeven. Verweerder heeft de klacht gemotiveerd bestreden en verzoekt het college om de klacht in alle onderdelen af te wijzen als ongegrond. Op het verweer wordt zo nodig in het navolgende ingegaan.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

In de klacht ligt besloten dat verweerder en zijn collega’s volgens klager onvoldoende informatie hebben gegeven aan klager en zijn familie. Ter zitting is toegelicht dat zowel mondelinge als schriftelijke informatie is verstrekt. In het dossier zijn aantekeningen aangetroffen van diverse gesprekken van verweerder en zijn collega’s met klager en familieleden waaruit volgt dat op meerdere tijdstippen informatie is gegeven. Verder heeft het college geconstateerd dat klager op 21 mei 2008 voor het eerst op de polikliniek radiotherapie was. Uit een op 29 mei 2008 ingevulde en aanwezige checklist in het medisch dossier blijkt dat is aangegeven dat klager het algemene gedeelte en een specifiek gedeelte van de behandelwijzer heeft gekregen, dat er uitleg is gegeven over het behandelplan en de bestraling en dat informatie over bijwerkingen en adviezen daarbij is gegeven. Uit de dossiers van de betrokken hulpverleners blijkt dat klager voldoende is geïnformeerd, al constateert het college ook dat de verslagen van gesprekken met verweerder en zijn collega’s vaak erg summier zijn weergegeven. De klacht is op dit onderdeel al met al ongegrond.

5.3

Wat het eerste klachtonderdeel betreft heeft klager onvoldoende duidelijk gemaakt op welke datum het feit zou zijn voorgevallen. In de decursus heeft verweerder op, zoals het lijkt op of rondom 21 oktober 2009, opgenomen: “Onmin bij dochter (emotioneel) nooit goed voorgelicht (D.) over ingreep, aard, reden techniek en gevolgen. (geen folder gehad) Niet begrepen dat er een wond zat

Tegenstrijdige berichtgeving artsen (wel/geen CAD…)…. Alles nogmaals uitgelegd (lang gesprek). PA op te zoeken..en vertellen Voor ….CAD wil hij niet

Liever luierbroekjes

Urine helder….

pt + dochter accoord

C volgende week te regelen bij P.”

5.4

Uit deze gespreknotitie volgt dat het gesprek niet gemakkelijk is verlopen. Er is niet uit op te maken dat verweerder in het gesprek klager en diens dochter (uitsluitend) heeft verwezen naar de eigen uroloog en niet wilde ingaan op hun vragen. Voor zover verweerder heeft verwezen naar de eigen uroloog, levert dit geen tuchtrechtelijk verwijt op. De hoofdbehandelaar is immers verantwoordelijk voor het gevolgde en te volgen beleid en kan daarover het meest adequaat informatie verschaffen. Op dit onderdeel is de klacht ongegrond.

5.5

Verder is niet gebleken dat de beslissing van verweerder de catheter te verwijderen buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening valt. De symptomen bij klager vertoonden een sterk wisselend beeld. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht bracht de aanwezigheid van de catheter mee dat de operatiewond slechter zou genezen zodat het zaak was klager zo min mogelijk te belasten met een catheter. Het enkele feit dat een collega van verweerder later op de dag - bij een veranderd beeld - heeft besloten de catheter in te brengen, brengt niet mee dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel faalt.

5.6

Ten aanzien van het derde klachtonderdeel hebben klager en zijn dochter ter zitting verklaard dat de onheuse bejegening niet aan verweerder maar aan een verpleegkundige wordt verweten. Verweerder heeft in elk geval gemotiveerd betwist dat hij heeft gehandeld zoals door klager gesteld. Het college oordeelt dat niet is komen vast te staan dat verweerder geen hulp bood en klager en dochter onheus heeft bejegend. Het klachtonderdeel strandt hierop.

5.7

Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat het vierde klachtonderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het valt buiten de periode waarop de klacht ziet. Klager heeft bij repliek de klacht in zoverre aangevuld dat ook geklaagd wordt over een opname van

13 september 2010, dat wil zeggen een opname daterend na indiening van de klacht. Omdat klager deze klacht niet eerder heeft kunnen indienen en het uit proceseconomische overwegingen efficiënter voorkomt de klacht in deze procedure te behandelen dan klager niet-ontvankelijk te verklaren waardoor hij een nieuwe procedure moet beginnen, verwerpt het college het beroep op niet-ontvankelijkheid.

5.8

Namens verweerder is het volgende aangevoerd. Op 30 september 2010 is klager opgenomen op de afdeling cardiologie van het ziekenhuis waarin de urologen werkzaam zijn. Op

29 september 2010 is een hartoperatie verricht. Tijdens de operatie bleek het niet mogelijk een catheter te plaatsen die wel noodzakelijk was. Verweerder is toen met spoed geconsulteerd en heeft toen een speciale dilatatiecatheter geplaatst. Deze catheter heeft geen ballon en dient met pleisters op het lichaam te worden bevestigd. Het college oordeelt dat verweerder in redelijkheid niet kan worden verweten dat de pleister op het schaamhaar is geplakt, gelet op het spoedeisende karakter van de ingreep en de aard van de geplaatste catheter.

5.10

Het college komt tot de conclusie dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is en dus moet worden afgewezen.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. drs. Th.C.M. Willemse, voorzitter, mr. D.M. Schuiling, lid-jurist, dr. W.F.R.M. Koch, dr. P.J.G. Jörning en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. C. Grijsen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.