ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1716 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 135/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1716
Datum uitspraak: 19-01-2012
Datum publicatie: 19-01-2012
Zaaknummer(s): 135/2011
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing. Klacht tegen fysiotherapeut. Mede gelet op het feit dat klager was verwezen door de huisarts alsmede op de lichamelijke klachten van klager was het niet noodzakelijk voor verweerder om eerst te beschikken over de uitslagen van beeldvormend onderzoek alvorens tot onderzoek en behandeling over te gaan. De notitie van verweerder dat niet gemanipuleerd moest worden is een aanwijzing dat verweerder dat niet heeft gedaan, en overigens is op basis van de notities van verweerder aannemelijk dat klager het krachtsverlies in de arm reeds had toen hij bij verweerder onder behandeling kwam. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 19 januari 2012 naar aanleiding van de op 15 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , fysiotherapeut, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. E.J. Wervelman, advocaat te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlagen;

- het behandeldossier, overgelegd door verweerder;

- het proces-verbaal van het op 15 november 2011 gehouden gehoor in het kader van het

vooronderzoek.


2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het behandeldossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager werd op 11 september 2007 door zijn huisarts voor “manueeltherapeutisch onderzoek behandeling” in verband met een acuut cervicobrachiaal syndroom links verwezen naar de fysiotherapiepraktijk waar verweerder en een collega, tegen wie (onder nr. 081/2011) ook een klacht is ingediend, werkzaam zijn. Op 12 september 2007 werd klager ontvangen door verweerders collega en door deze verwezen naar verweerder voor behandeling. Verweerder noteerde op genoemde datum onder meer “schouder li + bovenarm kracht ↓ arm optillen gaat met moeite”. Na divers onderzoek noteerde verweerder: “hernia c4-5? radiculopathie? beeldvorming? nervus supraspinatus?subscapularis ?” en tot slot: “ ! contra-indicatie manipulatie’s cervicaal”. De behandeling, gericht op pijnvermindering en mobiliteitsverbetering, heeft plaatsgevonden op 12, 14, 17 en 19 september 2007. Klager is hierna weer naar de huisarts gegaan, die hem heeft verwezen naar de neuroloog. Deze heeft klager op 26 september 2007 onderzocht. In een verslag van zijn bevindingen schreef de neuroloog onder meer dat klager sinds twee-en-een-halve week pijn had ontwikkeld in zijn nek en enkele dagen hierna een parese ondervond van zijn proximale armspieren, met name elevatie van de arm. Na onder meer een MRI werd klager verwezen naar de neurochirurg voor beoordeling en operatieve behandeling. Ook de neurochirurg schreef in zijn brief aan de huisarts dat de parese min of meer spontaan was ontstaan na het begin van de nekpijn. Nadat klager aan zijn nek was geopereerd, heeft hij zich weer tot de praktijk van verweerder gewend voor verdere behandeling.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij klager is gaan behandelen zonder precies te weten wat er aan de hand was, zo beschikte hij niet over een echo, en bij de behandeling heeft hij aan de nek van klager gedraaid hetgeen de oorzaak is van de uitval van de arm.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het niet op zijn weg lag om eerst een CT-scan of een MRI te verlangen, dat de krachtsvermindering in de arm al bestond toen klager bij hem kwam en dat er voorts (op 19 september 2009) geen manipulatie van de nek heeft plaatsgevonden. Verweerder had immers op 12 september 2007 genoteerd dat dit niet diende te gebeuren. Het draaien van de nek was passend in het kader van het onderzoek, dat zal de neuroloog ook hebben gedaan en dat zal in de gegeven omstandigheden de uitval niet hebben veroorzaakt.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Mede gelet op het feit dat klager was verwezen door de huisarts alsmede op de lichamelijke klachten van klager was het niet noodzakelijk voor verweerder om eerst te beschikken over de uitslagen van beeldvormend onderzoek alvorens tot onderzoek en behandeling over te gaan. Partijen verschillen van mening over de vraag hoe de behandeling op 19 september 2007 is verlopen. Er is geen objectief houvast om aan het woord van klager meer geloof te hechten dan aan dat van verweerder. De notitie van verweerder dat niet gemanipuleerd moest worden is juist een aanwijzing dat verweerder dat niet heeft gedaan, en overigens is op basis van de notities van verweerder aannemelijk dat klager het krachtsverlies in de arm reeds had toen hij bij verweerder onder behandeling kwam. Aan de gegevens van de huisarts, de neuroloog en de huisarts is geen argument te ontlenen dat dit anders was.

5.3

Op grond van het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient deze dus te worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en dr. J.C. Bosmans en prof. dr.

P.U. Dijkstra, leden-fysiotherapeuten, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.