ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1712 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 292/2010
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1712 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-01-2012 |
Datum publicatie: | 19-01-2012 |
Zaaknummer(s): | 292/2010 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen bedrijfsarts. Het staat niet vast dat klager zijn lichamelijke klachten voldoende duidelijk heeft gepresenteerd naast zijn verontwaardiging over het arbeidsconflict. Overigens is het onjuist dat verweerder zijn aantekeningen in het dossier met het oog op de tuchtprocedure heeft aangevuld zonder dat dit uit het dossier zelf blijkt. Klacht ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 19 januari 2012 naar aanleiding van de op 29 november 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , bedrijfsarts, werkzaam te D, bijgestaan door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, werkzaam bij Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Klager heeft een klaagschrift met bijlagen ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klager heeft vervolgens gerepliceerd met bijlagen en verweerder heeft gedupliceerd. Op verzoek van de secretaris heeft verweerder het bedrijfsgeneeskundig dossier van klager overgelegd. Het mondeling vooronderzoek heeft plaatsgevonden op 27 juni 2011. Zowel klager als verweerder, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn daarbij verschenen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van het college van 9 december 2011, alwaar wederom partijen zijn verschenen en verweerder zich heeft laten bijstaan door zijn gemachtigde.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager meldde zich op 28 september 2010 ziek bij zijn werkgever. De werkgever heeft een contract met een verzuimcoördinatiebureau dat bedrijfsgeneeskundige werkzaamheden heeft uitbesteed aan verweerder. Verweerder kreeg van het bureau de opdracht om een huisbezoek bij klager af te leggen. Voorafgaand aan het huisbezoek vernam verweerder van genoemd bureau dat klager sinds 5 september 2009 in vaste dienst was en dat er het laatste halfjaar sprake was van toenemende spanningen; klager en zijn werkgever kwamen niet uit besprekingen die tot een einde van het dienstverband zouden moeten leiden. Aan verweerder werd gezegd dat de ziekmelding gedaan was vanwege spanningsklachten. Verweerder werd verzocht de aard en de reden van de ziekmelding te beoordelen in relatie tot arbeidsmogelijkheden/ziekte.
Verweerder zag klager op 4 oktober 2010 tijdens het huisbezoek. Verweerder heeft in het dossier onder meer genoteerd: (..) “ Lichamelijk onderzoek: niet verricht (-afweging: lijkt geen meerwaarde voor de oordeelsvorming gezien spanningen). Deze afweging voorgehouden aan de werknemer. Evt . voorheen ooit eens vastgestelde verhoogde bloeddruk komt nog even aan de orde maar dit wordt door ba en wn niet gezien als doorslaggevend voor ziekmelding. (..)
(..) Gezien de aard van klachten en presentatie (geestelijk) geen aanleiding tot nader lo; situatie lijkt te passen bij een verstoorde arbeidsverhouding met begrijpelijke spanningsklachten als gevolg. (..)
Verweerder adviseerde op grond van de hernieuwde richtlijn voor arbeidsconflicten tot conflictoplossing. Klager kon zich hierin niet vinden. Daarop heeft verweerder de mogelijkheid van een second opinion uitgelegd. In zijn terugkoppeling aan het verzuimbureau concludeerde verweerder: “Er blijkt geen sprake is van ziekte en/of gebrek op grond waarvan afwezigheid van het werk kan worden verklaard. De spanningen en verschijnselen houden verband met de als mentaal belastend ervaren c.q. verstoorde arbeidsrelatie met de werkgever”.
De werkgever van klager stelde zich hierna op het standpunt dat klager niet ziek was en drong aan op het tekenen van de beëindigingsovereenkomst. Klager gaf aan dat hij eerst naar de huisarts wilde gaan. Op 7 oktober 2010 heeft hij zijn werkgever schriftelijk bericht dat hij in tegenstelling tot het advies van de bedrijfsarts niet zijn werkzaamheden zou hervatten, dit in verband met medicatie en op advies van de huisarts. Hierop is zijn werkgever een procedure gestart wegens werkweigering. Verweerder vernam in de week volgend op het huisbezoek van het verzuimbureau dat de gesprekken waren hervat met als inzet het komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding van 6 november 2010 legde verweerder op
12 november 2010 wederom een huisbezoek af. Klager beschreef met name pijnklachten in de rechterborst (waar ook een zwelling te zien was) en in de arm/tussen de ribben. Klager was voor de klachten na het eerdere huisbezoek naar de huisarts gegaan en ook bij de fysiotherapeut geweest, maar die konden geen verklaring geven voor de zwelling. Er was al een echo gemaakt en een bezoek aan de chirurg zou op korte termijn plaatsvinden. Verweerder constateerde bij lichamelijk onderzoek de zwelling. Zijn conclusie luidde dat klager medisch ongeschikt was voor eigen werk wegens beperkingen. Daarnaast bleek (los hiervan) dat er nog steeds sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie.
Op 23 november 2010 ontving klager de uitslag van het door hem aangevraagde deskundigenoordeel. Het oordeel luidde dat klager zijn werk op 28 september 2010 niet kon verrichten.
Verweerder heeft klager bij mail van 16 december 2010 laten weten dat hij niet langer de bedrijfsgeneeskundige begeleiding kon doen, nu er geen wederzijdse vertrouwensbasis meer was.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij hem ten onrechte op 4 oktober 2010 niet lichamelijk heeft onderzocht. Klager gaf immers aan pijn in zijn schouder en zijn arm te hebben. Had hij dit wel gedaan en geconcludeerd dat klager ziek was, dan waren procedures die klager veel geld gekost hebben niet nodig geweest.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Terugdenkend kan hij zich wel herinneren dat klager nek- en schouderklachten heeft genoemd, maar in één adem gevolgd door de spanningsklachten waarna klager uitgebreid inging op het arbeidsconflict. De nek- en schouderklachten stonden dus niet op de voorgrond. Daarom heeft hij ze ook niet opgeschreven. Op basis van het verhaal van klager en de klachtenpresentatie heeft verweerder bij het eerste huisbezoek geconcludeerd dat er sprake was van een ziekmelding wegens klachten als gevolg van een arbeidsconflict en heeft hij, met gemotiveerde uitleg aan klager, een lichamelijk onderzoek achterwege gelaten. Er is absoluut geen sprake geweest van het weigeren van een lichamelijk onderzoek. Op basis van de anamnese/klachtenpresentatie heeft hij gedurende het eerste huisbezoek gerechtvaardigd van een lichamelijk onderzoek afgezien.
Met de wetenschap achteraf was het wellicht raadzaam geweest dat verweerder bij het eerste huisbezoek een lichamelijk onderzoek had verricht, hoewel het de vraag is of er toen lichamelijke afwijkingen waren vast te stellen middels eenvoudig lichamelijk onderzoek waarvan de bevindingen zouden leiden tot een ander advies ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid. In het kader van een tuchtrechtelijke procedure dient de beoordeling van de verweerder geabstraheerd te worden van de kennis van het beloop achteraf.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Partijen zijn het niet met elkaar eens over het verloop van het huisbezoek op 4 oktober 2010, met name niet over de wijze waarop klager zijn klachten over pijn in schouder en arm heeft gepresenteerd en of hij om een lichamelijk onderzoek heeft gevraagd. Het college ziet in het over en weer gestelde geen aanleiding om aan het woord van de ene partij meer geloof te hechten dan aan dat van de andere partij. Dit brengt mee dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat klager zijn klachten over pijn in arm en schouder voldoende duidelijk heeft gepresenteerd, noch dat hij om een lichamelijk onderzoek heeft gevraagd. Gelet op de behandeling ter zitting acht het college het zelfs alleszins aannemelijk dat de mededeling van klager over zijn arm- en schouderklachten min of meer is ondergesneeuwd door de verontwaardiging over het arbeidsconflict die klager met nadruk tot uitdrukking heeft willen brengen. Ook uit het feit dat verweerder niets heeft opgeschreven over nek- of schouderklachten valt af te leiden dat dit niet uitdrukkelijk aan de orde is geweest. In dit verband merkt het college op dat verweerder weliswaar met het oog op deze tuchtprocedure achteraf zijn aantekeningen heeft aangevuld, waarover hieronder nader, maar dat het college deze aantekeningen -mede omdat verweerder over de aanvullingen ter zitting openheid heeft betracht- op dit punt voldoende betrouwbaar acht. Klager heeft ter zitting ook niet duidelijk kunnen maken of, en zo ja hoe, hij heeft gevraagd om een lichamelijk onderzoek. Verweerder ten slotte heeft, ook volgens klager, wel de mogelijkheid van een lichamelijk onderzoek genoemd, hetgeen er niet op duidt dat verweerder per definitie geen lichamelijk onderzoek wilde doen.
Het college kan pas toekomen aan een gegrondverklaring van een klacht als de feiten waarop een klager de klacht baseert voldoende vaststaan. Nu dat hier niet zo is, dient de klacht te worden afgewezen.
5.3
Wel wil het college nog benadrukken dat het onjuist is om aantekeningen in het dossier achteraf -zonder dat dit kenbaar is- aan te vullen zoals verweerder heeft gedaan. Het nadeel van een digitaal dossier is dat, indien het de mogelijkheid biedt om later nog wijzigingen aan te brengen, dit onzichtbaar kan plaatsvinden. De aantekeningen die een zorgverlener in eerste instantie in zijn dossier heeft gemaakt hebben echter de basis gevormd voor de zorgverlening, voor die zorgverlener zelf en eventueel voor anderen. Wijziging achteraf van die aantekeningen geeft dan een verkeerd beeld daarvan. Dit kan toetsing van professioneel handelen frustreren. Iets anders is het, als uit de aanvulling zelf duidelijk blijkt dat deze later is aangebracht. De klacht ziet echter niet op de dossiervoering en het college wil overigens
-nu verweerder hier open over is geweest- wel aannemen dat verweerder dit niet te kwader trouw heeft gedaan.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, en dr. A.N.H. Weel, E.H. The-van Leeuwen en S. Tiemersma, leden-geneeskundige, in tegenwoordigheid van mr. M. Willemse, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.