ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1684 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 023/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1684
Datum uitspraak: 12-01-2012
Datum publicatie: 12-01-2012
Zaaknummer(s): 023/2011
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht van de Inspectie voor de gezondheidszorg tegen een huisarts. Klagers verwijten verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij in de hoedanigheid van huisarts had moeten betrachten ten opzichte van de bij zijn praktijk ingeschreven patiënt, bekend met Diabetes Mellitus type I. Klacht afgewezen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 januari 2012 naar aanleiding van de op 18 januari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A en B , in hun hoedanigheid van Inspecteur voor de Gezondheidszorg voor het werkgebied zuidoost, kantoorhoudende te C,

k l a g e r s

-tegen-

D , huisarts, werkzaam te E,

bijgestaan door mr. H.C.J. Coumou, advocaat te Apeldoorn,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met de bijlagen;

– het aanvullende klaagschrift;

– het verweerschrift met de bijlagen;

– de repliek;

– de dupliek;

– het medisch dossier.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 25 november 2011, alwaar zijn verschenen aan de zijde van klagers A en F, opvolgster van B. Verweerder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als getuigen zijn gehoord G en H, praktijkgenoten van verweerder.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is sinds 1994 werkzaam als huisarts in een groepspraktijk in E. Hij maakt deel uit van een maatschap van drie huisartsen. De groepspraktijk is gevestigd op twee locaties, te weten de vestiging I en de vestiging J. Alle leden van de maatschap werken op beide locaties. Bij de vestiging I is ook een apotheker gevestigd.

Patiënten staan om administratieve redenen, mede in verband met de contracten met de zorgverzekeraars, niet ingeschreven bij een individuele arts maar zijn per vestiging ingeschreven op naam van één van de maatschapsleden. Patiënten kunnen bij het maken van een afspraak in beginsel kiezen bij welke huisarts zij een afspraak maken.

De klacht van klagers, verder ook IGZ te noemen, heeft betrekking op een patiënt,

ingeschreven op naam van verweerder bij de vestiging I. De patiënt was daar van 2000 tot zijn overlijden op 7 januari 2009 ingeschreven.

Patiënt, geboren op 26 november 1961, was toen hij zich in de praktijk I liet inschrijven al bekend met Diabetes Mellitus type I en gebruikte hiervoor insuline. De praktijk van verweerder heeft nimmer informatie van een vorige huisarts ontvangen, noch informatie van een behandelend internist. Niet bekend is welke specialist de insuline destijds voor het eerst heeft voorgeschreven. De praktijk van verweerder ontving nooit brieven van een specialist of diabetesverpleegkundige. Een (papieren) dossier van de voorganger van verweerder was evenmin beschikbaar.

Verweerder, noch zijn maatschapsgenoten, kenden patiënt. Patiënt is nimmer op een spreekuur binnen de praktijk van verweerder gezien. Wel heeft patiënt elk jaar, van 2003 tot 2008, een griepvaccinatie gehad.

Patiënt haalde op gezette tijden zijn insuline door middel van herhaalrecepten die verweerder (en zijn maatschapgenoten) voorschreef of fiatteerde. Verweerder heeft - in en na overleg met zijn collega’s in de praktijk - vanuit de huisartsenpraktijk initiatieven genomen om patiënt te zien. In het huisartsenjournaal is op 2 oktober 2003 geschreven:

‘Hr. komt nooit. Diabeet. Komt nooit correspondentie hier. Ook geen medische gegevens in kast. Bij volgende controle navragen, waar hij onder controle loopt, waar zijn medische gegevens zijn’.

Op 9 maart 2007 heeft verweerder in het journaal geschreven:

‘Geen controles te vinden, gebruikt wel insuline’. Op 30 mei 2007 schreef verweerder: ‘Ingesproken op voicemail met vraag of Dhr wil laten weten waar Dhr. onder controle is voor de diabeteszorg. Opdat we weten of de diabeteszorg goed geregeld is’.

Tot eind mei 2008 werden herhaalrecepten insuline via de huisartsenpraktijk I aangevraagd en door één van de daar werkzame huisartsen (verweerder of één van zijn collegae) uitgeschreven. Vanaf eind mei 2008 werden herhaalrecepten via de apotheker ‘automatisch’ aangevraagd en door één van de huisartsen gefiatteerd.

Op 7 januari 2009 werd patiënt dood in zijn huis aangetroffen. Er werd een natuurlijke dood vastgesteld. Er is geen obductie verricht. De forensisch arts die betrokken was bij de lijkschouw heeft verweerder op de hoogte gesteld. Hierna heeft de forensisch arts reden gezien de IGZ in te lichten.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers zijn van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij in de hoedanigheid van huisarts had moeten betrachten ten opzichte van de bij zijn praktijk ingeschreven patiënt, bekend met Diabetes Mellitus type I.

Klagers verwijten verweerder -zakelijk weergegeven- het volgende:

- dat hij niet heeft gecontroleerd of de patiënt in behandeling was bij een internist en/of oogarts;

- dat hij, zonder de patiënt gezien te hebben, gedurende jaren receptaanvragen voor insuline heeft gefiatteerd;

- dat hij geen enkele maal heeft gecontroleerd of de behandeling aansloeg en/of voldoende resultaat opleverde;

- dat hij zich er nooit van heeft vergewist dat de patiënt behandeld en/of gecontroleerd werd voor eventuele complicaties van de diabetes;

- dat hij onvoldoende pogingen heeft ondernomen om met de patiënt in contact te komen;

- dat hij, toen bekend werd dat de fiattering van de herhalingsrecepten zou stoppen, geen initiatief heeft genomen de patiënt in beeld te krijgen en de automatische herhaling van de insuline heeft laten ingaan.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het hier een uitzonderlijke casus betreft en hij op zorgvuldige wijze heeft gehandeld.

Hij heeft de patiënt diverse keren uitgenodigd om contact op te nemen, zowel telefonisch als schriftelijk. De patiënt heeft hierop nooit gereageerd.

Verweerder had geen aanwijzing dat patiënt niet werd gecontroleerd door een behandelend specialist. Aan de fiattering van herhaalrecepten ligt een beslissing ten grondslag van alle aan de maatschap verbonden huisartsen. Patiënt heeft nooit geklaagd over de verstrekte medicatie of melding gemaakt van gezondheidsklachten. Uit de in duur gelijke intervallen tussen de herhaalrecepten bleek dat patiënt de insuline volgens de voorgeschreven dosis gebruikte.

Verweerder heeft bij zijn handelswijze een bewuste afweging gemaakt tussen zijn verantwoordelijkheid als arts en de rechten van de patiënt. Hij heeft bij zijn handelen de rechten tot zelfbeschikking en op autonomie van de patiënt willen respecteren zonder nadeel voor diens gezondheid. Het verstrekken van herhaalrecepten is weloverwogen en geschiedt door alle artsen van zijn praktijk. Dat de patiënt zich afzijdig heeft gehouden, maakt niet dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.


5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college deelt het standpunt van verweerder dat het hier een uitzonderlijke casus betreft:een patiënt die jarenlang wel telkens tijdig herhaalrecepten insuline aanvraagt, maar zich behalve voor de jaarlijkse griepprik nimmer in de praktijk laat zien en op verzoeken om contact op te nemen niet reageert.

5.3

De relatie tussen huisarts en patiënt wordt beheerst door de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst, opgenomen in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. In artikel

7: 448 BW is de verplichting voor de arts opgenomen om de patiënt zo goed mogelijk te informeren over, kort gezegd, onderzoek, behandeling en gezondheidstoestand van de patiënt. In artikel 7:452 BW is bepaald: “De patiënt geeft de arts naar beste weten de inlichtingen en de medewerking die deze redelijkerwijs voor het uitvoeren van de overeenkomst behoeft.”

5.4

Het gaat er in deze zaak om te beoordelen hoever de inspanningsverplichting van een huisarts gaat om in contact te komen met een Diabetes Melitus I patiënt, teneinde die patiënt te wijzen op de mogelijke risico’s verbonden aan zijn ziekte en het daarmee samenhangende belang van regelmatige controles, dan wel teneinde zich ervan te vergewissen dat de patiënt daarvan reeds voldoende op de hoogte is, als die patiënt niet ‘spontaan’ voldoet aan de op hem rustende informatieplicht als bedoeld in artikel 7: 452 BW. Nu patiënt op naam van verweerder stond ingeschreven, ligt de primaire verantwoordelijkheid voor patiënt bij hem.


5.5

Verweerder (en zijn collega’s) hebben in verband met het uitschrijven en, vanaf mei 2008, fiatteren van herhaalrecepten insuline onderkend dat er geen enkel contact met patiënt was en geen enkele medische relevante informatie over hem beschikbaar was. Zij hebben zich daarbij gerealiseerd dat het stoppen van het afgeven van de herhalingsrecepten in dit geval geen serieuze optie was.

Over het gebrek aan contact met en relevante informatie over patiënt hebben zij meermaals gesproken. Daarop hebben zij ook meermaals getracht met patiënt in contact te komen. Zo heeft verweerder via briefjes die de apothekersassistentedesgevraagd bij de medicatie stopte patiënt uitgenodigd om contact met hem/de praktijk op te nemen. Later heeft de praktijkondersteuner getracht in contact met de patiënt te komen. Zij heeft daartoe eerst telefonisch geprobeerd contact met patiënt te krijgen, zonder succes, waarop de voicemail is ingesproken. Vervolgens heeft zij geprobeerd een huisbezoek af te leggen, maar trof patiënt niet thuis. Daarom heeft zij een briefje in zijn brievenbus achtergelaten.

Het college is van oordeel dat hiermee goede en ook voldoende pogingen zijn ondernomen om met patiënt in contact te komen. Dat neemt niet weg dat het college wel van oordeel is

dat het beleid rondom deze patiënt gestructureerder had gekund. Doordat de patiënten in de groepspraktijk administratief op naam van één huisarts stonden, in dit geval van verweerder, voelde niemand zich echt verantwoordelijk en ontbrak een duidelijke en strakke regie van de verantwoordelijke huisarts. Er werd door verweerder en zijn collegae over patiënt gesproken en actie ondernomen, maar dat had een incidenteel karakter zonder dat een duidelijk ‘beleid’ ter zake werd overwogen of ingezet. Het college is evenwel van oordeel dat waar dit ondernemen van ‘actie’ richting patiënt wellicht beter, althans gestructureerder, had gekund, niet geoordeeld kan worden dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat de regie en het organiseren van duidelijke verantwoordelijkheid voor deze patiënt beter had gekund doet niet af aan de op de patiënt rustende verantwoordelijkheid zijn arts te informeren, zeker na de meermaals gedane verzoeken daartoe van verweerder en diens praktijkgenoten.

5.6

Het voorgaande brengt met zich dat de klachten van klager ongegrond zijn.

Het college is verder van oordeel dat, om redenen aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing op na te noemen wijze zal worden bekendgemaakt.

6. DE BESLISSING

Het college:

  • wijst de klachten af;
  • bepaalt dat de beslissing, indien deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm geheel in de Staatscourant zal worden bekend gemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Jurisprudentie Gezondheidszorg.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. E.W. de Groot, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, en A.M. Rijken, M.D. Klein Leugemors en E.H. The-van Leeuwen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.