ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1682 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 308/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1682
Datum uitspraak: 12-01-2012
Datum publicatie: 12-01-2012
Zaaknummer(s): 308/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Raadkamerbeslissing. Klacht tegen huisarts. Niet aannemelijk dat verweerster de diagnose depressie zelf heeft verzonnen en heeft gehandhaafd zonder nader onderzoek. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 januari 2012 naar aanleiding van de op 14 december 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , werkzaam te B, bijgestaan door mr. M.C. Hoogendam verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met de bijlage;

– het verweerschrift met de bijlagen;

– de repliek en de aanvullende repliek met de bijlagen;

– de dupliek;

– het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 15 september 2011.


2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is vanaf mei 2001 patiënt in de praktijk van verweerster. Vanaf september 1995 tot september 2006 is klager onder behandeling geweest bij de RIAGG wegens depressieve klachten. Van 8 april 1998 tot 3 juli 1998 is klager opgenomen in een psychiatrische kliniek in Duitsland. Hij kreeg dagelijks 150 mg Sarotex Retard voorgeschreven. Toen hij bij verweerster in de praktijk kwam, heeft hij zijn voorgeschiedenis vermeld en is afgesproken dat hij eens in de drie maanden op het spreekuur zou komen voor een gesprek en voor verlenging van de medicatie. Deze wilde hij toen nog niet afbouwen. In overleg met klager werd dit gesprek over het algemeen door een huisarts in opleiding gevoerd. Blijkens het journaal is klager vanaf mei 2001 tot november 2010 geregeld (meerdere keren per jaar) op consult geweest bij verschillende huisartsen en ook af en toe bij verweerster. In 2007 en 2008 bezocht klager een psycholoog en het HSK.

Naar aanleiding van een incident in november 2010, waarbij de huisarts in opleiding een briefje op klagers adres had achtergelaten met de vraag om contact op te nemen met de praktijk, heeft klager zich beklaagd bij verweerster. Verweerster heeft hierop schriftelijk gereageerd, deze brief bevindt zich bij de stukken. De uitleg van verweerster is voor klager de reden geweest onderhavige klacht in te dienen. In eerste instantie heeft klager een groot aantal klachten geformuleerd. Bij het mondeling vooronderzoek heeft klager één hoofdklacht geformuleerd.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat verweerster de diagnose ernstige depressie heeft verzonnen en deze diagnose negen jaar heeft volgehouden zonder nader onderzoek te doen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

De diagnose ernstige depressie en angststoornis is in 1998 door een psychiater gesteld en door verweerster gehandhaafd. De omstandigheid dat klager in 1998 werd opgenomen brengt mee dat er sprake was van een ernstige depressie. Het beloop door de jaren heen en de afhankelijkheid van antidepressiva vormt verder de belangrijkste onderbouwing. Dat er in het medisch dossier iedere keer “depressie, ernstig” staat heeft te maken met het probleem- gerelateerd registreren. Het betekent dat klager in dat kader werd gezien maar wil niet zeggen dat er al die tijd sprake was van ernstige depressie.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Vast staat dat klager in 1995 onder behandeling is geweest van de RIAGG vanwege een depressie en dat hij daarvoor is behandeld met gesprekstherapie ondersteund met antidepressiva. In 1998 is hij opgenomen geweest in een psychiatrische kliniek in Duitsland. Bij opname was er sprake van concrete suïcideplannen. Ook was bekend dat een broer van klager na jarenlange depressies zich heeft gesuïcideerd. Klager werd behandeld met onder meer gesprekken en antidepressiva. Op grond van deze voorgeschiedenis is het college van oordeel dat verweerster bij het eerste consult bij episode “depressie ernstig” heeft mogen noteren. Het enkele feit dat in het rapport van de kliniek in Duitsland wordt gesproken over dysthymie maakt dit niet anders. Dysthymie en depressie vallen beide onder de categorie stemmingsstoornissen, waarbij de diagnose wordt bepaald door de mate van ernst van de symptomen. Er is sprake geweest van een periode van (ernstige) depressie en later, na instellen van medicatie en begeleiding, van dysthymie. Verweerster heeft vervolgens zorgvuldig gehandeld door met klager af te spreken dat hij regelmatig langs zou komen om te bespreken hoe het ging en om de medicatie te verlengen. Klager ging ermee akkoord dat hij gezien zou worden door huisartsen in opleiding. Blijkens de notities in het journaal van de verschillende consulten wordt inderdaad besproken hoe het met klager ging, de ene keer was dat beter dan de andere. Tevens komt regelmatig de medicatie aan de orde waarvan klager meerdere keren aangeeft dat hij nog niet wil afbouwen. Voorts heeft verweerster bij het mondeling vooronderzoek uitgelegd waarom er bij ieder consult ernstige depressie staat vermeld en dat dat niet betekent dat er al die tijd daadwerkelijk sprake was van een ernstige acute depressie. Dit wordt ook ondersteund door het dossier waaruit blijkt dat er ook periodes waren dat klager vertelde dat het goed ging. Hoewel het college zich kan voorstellen dat deze wijze van verslaglegging door klager in eerste instantie niet is begrepen, acht het college de uitleg van verweerster acceptabel, te meer daar deze wijze van verslaglegging onder huisartsen gangbaar is.

Het college is van oordeel dat niet staande kan worden dat gehouden dat verweerster de diagnose heeft verzonnen, noch dat zij deze negen jaar lang zonder onderzoek heeft gehandhaafd. Zij heeft bij een patiënt die bekend was met depressie de vinger aan de pols gehouden door regelmatig gesprekken te hebben of te laten hebben door anderen. Het medicatiegebruik is hierbij ook uitdrukkelijk aan de orde geweest. Er was naar het oordeel van het college geen aanleiding voor nader onderzoek. Hierbij acht het college ook van belang dat geenszins is gebleken dat klager niet tevreden was over de begeleiding of aangaf dat er nader onderzoek nodig was.

Klager heeft in augustus 2008 één keer een collega van verweerster verzocht om met een psychiater de medicatie te bespreken. Blijkens het journaal zou dit besproken worden met verweerster. Verweerster heeft aangegeven dat zij niet precies weet wat er is gebeurd maar er heeft geen verwijzing plaatsgevonden. Dit was uiteraard niet de bedoeling en verweerster betreurt dit. Het college is van oordeel dat niet aannemelijk is dat een verwijzing is geweigerd maar dat kennelijk in de communicatie en organisatie op dit punt één en ander niet helemaal juist is gegaan. Dit is echter niet van dien aard dat verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.3

Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.


6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L Smit, voorzitter, G.W.A. Diehl en S. Tiemersma, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.