ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2512 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-131

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2512
Datum uitspraak: 18-12-2012
Datum publicatie: 18-12-2012
Zaaknummer(s): 2011-131
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de arts dat zij haar adviezen baseert op persoonlijke bevindingen en een oud rapport en ten onrechte geen medische informatie bij de behandelende hulpverleners heeft opgevraagd. Voorts verwijt klaagster de arts dat zij een ziekmelding van klaagster ten onrechte heeft opgevat als een protestmelding en klaagster onheus heeft bejegend en zonder aanleiding beveiligingsmedewerkers heeft ingeschakeld. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 18 december 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, arts,

werkzaam te B,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 6 juli 2011. Mr. M.L. van Duivenbode, advocaat te Amsterdam, heeft namens de arts een verweerschrift ingediend, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Op verzoek van klaagster is in het vooronderzoek op 22 mei 2012 een hoorzitting gehouden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Klaagster is niet verschenen, de arts werd vertegenwoordigd door haar advocaat. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 6 november 2012. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. De advocaat van de arts heeft een pleitnota overgelegd.

2. De feiten

Klaagster, is vanaf 1 november 2007 uitgevallen voor haar werk als verzorgende wegens buik- en rugklachten. Naar aanleiding van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar vermogen (WIA) is klaagster op 10 september 2009 en op 18 augustus 2010 onderzocht door verzekeringsartsen van het UWV. Bij klaagster zijn beperkingen vastgesteld, die maken dat zij ongeschikt is voor haar eigen werk. Aan de hand van de door de verzekeringsarts op 24 augustus 2010 opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) zijn functies geduid die klaagster met de voor haar geldende beperkingen wel kan vervullen. Dit heeft ertoe geleid dat de WIA-uitkering in oktober 2010 is geweigerd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Klaagster heeft vervolgens een uitkering gekregen op grond van de Werkloosheidswet (WW).

Op 14 februari 2011 heeft klaagster zich ziek gemeld vanuit de WW wegens acute rugklachten met uitvalsverschijnselen. De arts, destijds werkzaam bij het UWV als verzekeringsarts in opleiding, moest beoordelen of klaagster in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Op 27 april 2011 heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden, nadat klaagster had aangegeven dat zij niet in staat was naar het spreekuur te komen. De arts heeft besloten klaagster nogmaals voor het spreekuur op te roepen. Op 17 mei 2011 is klaagster op het spreekuur verschenen. De arts heeft klaagster per 18 mei 2011 hersteld verklaard. Klaagster heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.

Op 25 mei 2011 heeft klaagster zich opnieuw ziek gemeld. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft de arts klaagster op 16 juni 2011 op het spreekuur gezien. De arts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een nieuwe ziekteoorzaak of toegenomen klachten of beperkingen en heeft klaagster nog steeds geschikt geacht voor de functies die voor haar in 2010 als passend zijn geduid. Zij heeft klaagster daarom vanaf de datum van de ziekmelding arbeidsgeschikt verklaard.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts -samengevat- (1) dat deze haar ten onrechte arbeidsgeschikt heeft verklaard, zonder enig rapport op te vragen bij huisarts, neuroloog en/of therapeut. Van geneeskundig onderzoek is nauwelijks sprake geweest. (2) De ziekmelding op 25 mei 2011 heeft de arts ten onrechte opgevat als een protestmelding. (3) Tijdens het spreekuur op 16 juni 2011 heeft de arts klaagster onaangenaam bejegend toen klaagster vertelde bezwaar te hebben gemaakt tegen de hersteld melding. (4) De arts heeft zonder aanleiding beveiligingsmedewerkers ingeschakeld en het gesprek onprofessioneel afgesloten.

4. Het standpunt van de arts

(1) De arts wijst er op dat klaagster op het spreekuur van 17 mei 2011 de rapporten van huisarts en behandelend specialisten bij zich had. Zij heeft deze bestudeerd, evenals de verzekeringskundige rapporten uit 2009 en 2010. In samenhang met het persoonlijk contact tijdens het spreekuur op 17 mei 2011 gaven de rapporten een goed beeld van de klachten en de ervaren belemmeringen. De arts heeft klaagster geobserveerd. Verder lichamelijk onderzoek is achterwege gelaten, mede omdat klaagster het te belastend vond. De arts heeft geconcludeerd dat er vanaf 14 februari 2011 mogelijk een periode is geweest waarin de klachten en beperkingen waren toegenomen, maar dat op het moment van beoordeling geen sprake was van toegenomen beperkingen vergeleken met de WIA-beoordeling in 2010.

(2) Op het spreekuur van 16 juni 2011 heeft klaagster zelf gezegd dat zij zich uit protest heeft ziek gemeld omdat de hersteld melding naar haar gevoel niet terecht was.

(3) De arts heeft niet onaangenaam gereageerd, maar juist met klaagster besproken dat en hoe deze bezwaar kon maken tegen de beslissing van de arts.

(4) Op de vraag of er nu sprake was van nieuwe klachten of ziekte werd klaagster agressief jegens de arts. Omdat klaagster verbaal steeds agressiever werd, heeft de arts het gesprek beëindigd en de beveiliging gewaarschuwd. Dit is in overeenstemming met het protocol binnen het UWV. De arts heeft het gebeuren besproken met haar opleider. Die was van mening dat de arts over voldoende gegevens beschikte om een inhoudelijk oordeel te geven over de ziekmelding.

5. De beoordeling

5.1. Bij een ziekmelding vanuit de WW dient te worden beoordeeld of sprake is van nieuwe of toegenomen beperkingen, waardoor de betrokkene niet in staat kan worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de voor hem in het kader van de WIA geduide functies.

Op 17 mei 2011 beschikte de arts over alle relevante medische informatie, omdat klaagster die zelf had meegenomen. De ziekmelding op 14 februari 2011 hield verband met een hernia (HNP L4-L5 of L5-S1), die door de behandelaars werd gezien als een nieuwe beperking, los van de bestaande rugklachten. Om te beoordelen of de arbeidsmogelijkheden van klaagster weer op het niveau van de FML waren, had de arts de rugbeperkingen ten tijde van het onderzoek moeten vergelijken met die waarmee in de FML rekening werd gehouden.

Ook al heeft klaagster destijds gezegd dat zij lichamelijk onderzoek te belastend vond -klaagster ontkent dit- dan nog had de arts zich daardoor niet mogen laten weerhouden.

Het College is van oordeel dat de arts, zonder lichamelijk onderzoek te verrichten, niet op goede grond heeft kunnen concluderen dat geen sprake was van toegenomen beperkingen.

5.2. Of klaagster haar ziekmelding op 25 mei 2011 al dan niet een protestmelding heeft genoemd kan niet worden vastgesteld. Partijen spreken elkaar hierover tegen. Echter, ook indien de arts de ziekmelding als een protestmelding heeft opgevat, dan nog moest zij serieuze aandacht besteden aan de gepresenteerde klachten.

Tijdens het spreekuur op 16 juni 2011 heeft klaagster gemeld dat de neuroloog recent een carpaal tunnel syndroom (CTS) bij haar had vastgesteld. Sinds een paar weken droeg zij een brace voor haar rechterhand.

Ter zitting heeft de arts desgevraagd verklaard dat zij het CTS niet heeft getest. Wat betreft lichamelijk onderzoek heeft de arts zich beperkt tot kijken hoe klaagster zich gedroeg. De handfunctie heeft zij niet getest. Het College beschouwt dit als een tekortkoming. In de FML van klaagster zijn geen beperkingen ten aanzien van handgebruik opgenomen. Alle geduide functies vereisen, naar het lijkt, een handfunctie zonder enige beperking. Tegen deze achtergrond is niet goed te begrijpen dat de arts heeft gerapporteerd dat “met adequate behandeling (brace) nu te verwachten is dat klaagster juist minder beperkingen moet hebben.”

Zonder eigen onderzoek, gericht op het CTS, had de arts niet mogen concluderen dat klaagster belastbaar was conform de FML.

Het eerste onderdeel van de klacht is dus gegrond.

5.3. Het tweede en derde onderdeel van de klacht hebben betrekking op feiten die door de arts gemotiveerd worden betwist. Het College kan daarover geen oordeel geven.

5.4. Vast staat dat het spreekuur op 16 juni 2011 voortijdig is beëindigd, omdat de arts zich door klaagster bedreigd voelde. Het College heeft geen aanknopingspunten om te oordelen dat de arts de beveiliging heeft ingeschakeld zonder dat daarvoor goede redenen waren.

Het College heeft echter bedenkingen tegen de wijze waarop het onderzoek is afgerond.

Uit de rapportage blijkt dat niet alle onderwerpen zijn besproken, die deel uitmaken van het gebruikelijke onderzoek. Na overleg met haar opleider heeft de arts besloten toch een inhoudelijk advies uit te brengen. Het College is van oordeel dat de arts daarmee niet juist heeft gehandeld. Nu de arts het spreekuur niet zelf op de normale manier heeft kunnen afronden, had het op haar weg gelegen de beoordeling over te laten aan een andere verzekeringsarts. Dat haar opleider dit niet nodig vond overtuigt het College niet.

De arts had hierin een eigen verantwoordelijkheid. Het College vraagt zich in dit verband wel af of in deze situatie, waarin de arts zich bedreigd voelde, van de opleider niet een meer actieve ondersteuning had mogen worden verwacht.

Het onderdeel van de klacht dat betrekking heeft op de afsluiting van het onderzoek is dus gegrond.

5.5. Uit het voorgaande volgt dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Dit moet leiden tot de oplegging van een maatregel. Het College zal volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

legt de arts een WAARSCHUWING op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. C.C. Dedel-van Walbeek, lid-jurist, M. Bakker, prof. dr. J.W. van Kleef en dr. J.W. van ‘t Wout , leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2012.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.