ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2490 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-020

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2490
Datum uitspraak: 11-12-2012
Datum publicatie: 11-12-2012
Zaaknummer(s): 2011-020
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de apotheker dat zij nalatig is geweest in de levering van medicatie aan een terminale patiënte. Meer in detail  verwijt klager de apotheker dat zij de omissie niet heeft toegegeven en geen excuus heeft aangeboden en achteraf pas het personeel heeft geïnstrueerd. Klager verwijt de apotheker voorts dat er geen eindverantwoordelijke aanwezig was die een beslissing kon en mocht nemen op het moment dat hij telefonisch contact zocht met de apotheek. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 11 december 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, apotheker,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de apotheker.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 28 januari 2011. De apotheker heeft verweer gevoerd tegen de klacht, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 16 oktober 2012. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De apotheker werd bijgestaan door mr. A.H.M. de Jonge, als advocaat werkzaam bij SRK te Zoetermeer. Klager heeft een pleitnotitie overgelegd.

2. De feiten

Klager was de niet geregistreerde partner van E, (hierna te noemen: patiënte). De apotheker is werkzaam in F apotheek (hierna te noemen: de apotheek) te D.

De apotheek heeft op 4 januari 2011 verzuimd twee Fentanylpleisters voor patiënte, die in een terminaal stadium verkeerde, direct af te leveren.

Op woensdagochtend, 5 januari 2011, heeft een palliatief verzorgster van patiënte de apotheek gebeld en meegedeeld dat de medicatie niet was bezorgd.

Toen klager kort daarop in de apotheek arriveerde, bleek dat de medicatie inmiddels in opdracht van de apotheker was bezorgd.

Patiënte is op 6 januari 2011 overleden.   

3. De klacht

Klager verwijt de apotheker kort gezegd nalatigheid ter zake van de levering van urgente medicatie aan een terminale patiënte. Meer in het bijzonder verwijt klager de apotheker dat:

1.      zij de fout niet wil toegeven, maar na dit incident alleen een protocol heeft opgesteld, zodat bij een volgende patiënt deze fout niet meer kan plaatsvinden;

2.      zij geen enkel excuus voor de fout heeft aangeboden;

3.      zij achteraf het personeel heeft moeten instrueren om de urgente pijnmedicatie, die niet was geleverd, alsnog te bezorgen;

4.      er op het moment dat klager telefonisch contact opnam met de apotheek geen eindverantwoordelijke aanwezig was die namens de apotheek een beslissing kon en mocht nemen.

Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht aangevoerd dat de palliatief verzorgster van patiënte met een assistente van de apotheek heeft afgesproken dat op 3 januari 2011 na 18.00 uur twee morfinepleisters zouden worden nageleverd. Op dinsdag 4 januari 2011 is er weer gebeld, omdat de pleisters niet waren afgeleverd en is door de assistente van de apotheek beloofd dat de pleisters diezelfde dag later in de middag geleverd zouden worden. Op woensdag, 5 januari 2011, heeft de palliatief verzorgster weer gebeld, omdat de pleisters nog steeds niet waren bezorgd. Toen de assistente meedeelde dat bezorging pas in de namiddag kon plaatsvinden, heeft de palliatief verzorgster kenbaar gemaakt dat de medicatie direct nodig was en heeft zij contact opgenomen met klager. Klager heeft vervolgens met de apotheek gebeld. De apotheker bleek niet aanwezig te zijn en de assistente deelde mee dat er geen andere beslissingsbevoegde aanwezig was en dat de morfinepleisters niet direct afgeleverd konden worden. Toen klager korte tijd later bij de apotheek arriveerde, bleken twee medewerkers inmiddels de morfinepleisters bij patiënte te hebben bezorgd.

4. Het standpunt van de apotheker

De apotheker heeft primair gesteld dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht, omdat patiënte bij leven niet kenbaar heeft gemaakt een klacht in te willen dienen.

Subsidiair heeft de apotheker inhoudelijk verweer gevoerd. Zij heeft gesteld dat er van een nalevering geen sprake was en dat op 4 januari 2011 om 16.13 uur een recept is ontvangen van de huisarts van patiënte voor twee Fentanylpleisters. De medicatie is diezelfde dag voor de bezorger klaargezet, die - naar enkele dagen later bleek -  de medicatie evenwel is vergeten mee te nemen. Op woensdagochtend, 5 januari 2011, heeft de palliatief verzorgster van patiënte de apotheek gebeld een meegedeeld dat de medicatie niet was bezorgd. De assistente heeft haar hierop gezegd dat de geneesmiddelenbezorging pas om 15.00 uur zou starten en heeft gevraagd of de medicatie kon worden opgehaald. De palliatief verzorgster heeft aangegeven dat zij de medicatie niet kon ophalen, maar dat zij “het wel anders zou regelen”. Kort daarna is de assistente door klager gebeld, waarna de assistente contact heeft opgenomen met de apotheker, die de assistente heeft geïnstrueerd om de Fentanylpleisters alsnog direct samen met een collega te bezorgen. De apotheker heeft getracht klager telefonisch te bereiken, maar dat is niet gelukt. De bezorger is op zijn fout aangesproken en de werkprocedure is aangescherpt.

5. De beoordeling

De eerste vraag die moet worden beantwoord is of klager als klachtgerechtigde in de zin van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kan worden aangemerkt en derhalve in zijn klacht kan worden ontvangen. Ingevolge artikel 65, eerste lid, sub a, van de Wet BIG wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van – onder meer – een rechtstreeks belanghebbende. Onder dit begrip wordt in ieder geval de patiënt zelf begrepen, maar ook een nabestaande van een overleden patiënt.  Als een overleden patiënt meerderjarig is dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 7:465, derde lid van het Burgerlijk Wetboek, dat in geval van wilsonbekwaamheid de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de patiënt bij voorrang aanwijst als gesprekspartner van de arts inzake de geneeskundige behandeling, boven een ouder, kind, broer of zus van de patiënt. De klachtgerechtigdheid ligt na het overlijden van een patiënt dus in beginsel bij de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de patiënt. Klager heeft kenbaar gemaakt dat hij een niet geregistreerd partnerschap met patiënte heeft gehad van 14 jaren, waarbij zij niet op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven. Het College is van oordeel dat klager, die een langdurige LAT-relatie met de overledene heeft gehad, in de huidige tijd, waarin veel relaties niet zijn geformaliseerd maar wel degelijk als duurzame relaties kunnen worden beschouwd, als rechtstreeks belanghebbende kan worden aanvaard. Klager kan derhalve worden ontvangen in zijn klacht.

Vervolgens komt de inhoudelijke beoordeling van de klacht aan de orde, waarbij de vier klachtonderdelen zich lenen voor een gezamenlijke behandeling. De lezingen van partijen omtrent hetgeen is voorgevallen komen niet met elkaar overeen, zodat niet kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd. Wel is op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht komen vast te staan dat de medicatie niet op de juiste dag, maar nog tijdig op 5 januari 2011, rond 10.00 uur, op het woonadres van patiënte is afgeleverd. Voorts staat vast dat, toen klager diezelfde ochtend in de apotheek arriveerde, de apotheker niet aanwezig was. De aanwezigheid van de apotheker is in beginsel noodzakelijk voor overleg met het in de apotheek aanwezige personeel over medicatievraagstukken en voor overleg met de patiënten van de apotheek. De bereikbaarheid bij afwezigheid dient gedurende de openingstijden geregeld te zijn opdat de farmaceutische zorg en veiligheid is gewaarborgd. Dat de bereikbaarheid van de apotheker in casu was geregeld, blijkt reeds uit het feit dat de assistente  - nadat klager had gebeld - telefonisch contact met de apotheker heeft gezocht, die vervolgens opdracht heeft gegeven om de medicatie direct te bezorgen. Alhoewel de aflevering van de medicatie niet foutloos is gelopen, is dit feit op zichzelf niet voldoende om tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de apotheker aan te nemen, temeer daar de apotheker direct nadat zij daarover was geïnformeerd het verzuim heeft hersteld. Dat na het incident een protocol zou zijn opgesteld, zoals klager kennelijk aanneemt, is het College overigens niet gebleken. De apotheker heeft hieromtrent aangegeven dat de werkprocedure is aangescherpt. Tot slot weegt het feit dat de apotheker geen excuus heeft aangeboden in het licht van hetgeen de apotheker heeft aangevoerd, namelijk dat zij geprobeerd heeft klager te bellen en zij de bereidheid heeft getoond tot een persoonlijk gesprek, niet dermate zwaar dat haar daarvan tuchtrechtelijk een verwijt moet worden gemaakt.   

Gezien het voorgaande moet de klacht in zijn geheel als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, T. Vlietstra en F. Samuels Brusse, leden-apothekers, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2012.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.