ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2460 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-195

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2460
Datum uitspraak: 04-12-2012
Datum publicatie: 04-12-2012
Zaaknummer(s): 2011-195
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de BMA-arts dat zij geen zelfstandig onderzoek heeft verricht naar de medische en persoonlijke omstandigheden van klaagster en dat zij niet heeft onderzocht of een behandeling in het land van herkomst feitelijk mogelijk is en meer specifiek of de afhankelijke verzorgingspositie van klaagster kan worden opgevangen in het land van herkomst. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 4 december 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

domicilie kiezende te B,

klaagster,

tegen:

C, verzekeringsarts,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 21 september 2011. De arts heeft op de klacht gereageerd. Bij brief van 7 februari 2012 is namens klager laten weten af te zien van repliek, waarop namens de arts bij brief van 5 april 2012 te kennen is gegeven dat de arts ook afziet van dupliek. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 9 oktober 2012. Klaagster noch haar gemachtigde, mr. P.G.W. van Wees, advocaat te Arnhem, is ter zitting verschenen. De arts is wel verschenen en heeft ter zitting haar standpunt mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. H.C. Schutrops, advocaat te ’s-Gravenhage, die ter zitting een pleitnotitie heeft overgelegd.

2. De feiten

2.1. Klaagster, met E nationaliteit, heeft op 2 april 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder beperking “verblijf bij kind”.

2.2. De arts is werkzaam bij F, een organisatie die onder meer adviezen uitbrengt ten behoeve van het Bureau Medische Advisering (BMA).

2.3. Bij brief van 30 juni 2010 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)  aan het Bureau Medische Advisering (BMA) een medisch advies gevraagd in het kader van een aanvraag tot advies voor het verlenen van een uitstel van vertrek ex artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw), en waarbij om een vrijstelling van het vereiste bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf werd verzocht op medische gronden (artikel 16 Vw 2000) en het verlenen van een verblijfvergunning regulier op medische gronden (artikel 3.46 Vw 2000). De arts is verzocht advies uit te brengen.

2.4. Ter beantwoording van de vragen van de IND heeft het BMA gegevens opgevraagd en verkregen van de huisarts van klaagster. Op 27 juli 2010 heeft de arts haar advies uitgebracht.   De door de IND aan de arts gestelde vragen 3 en 4a  en de antwoorden van de arts daarop wordt hieronder letterlijk geciteerd.

“ 3. Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2 genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?

Nee, daar zijn geen aanwijzingen voor. Zij heeft geen duidelijke c.q. ernstig hartlijden. De cholesterolverlager wordt voorgeschreven om de hele lange termijn de kans op vaatvernauwingen (en daardoor het ontstaan van een hartinfarct of herseninfarct) te verminderen.

4a. Kan betrokkene reizen, met bovengenoemde vervoersmiddelen, met of zonder medische reisvoorwaarden? (Kunt u hierbij aangeven welke medische reisvoorwaarden bij de reis vooraf, tijdens of direct na de reis noodzakelijk zijn?

Ja.

Gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig.

Ik heb geen aanwijzingen dat enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk is.”

3. De klacht

Klager verwijt de arts kort gezegd het navolgende:

a.                   De arts heeft nagelaten om zelfstanding onderzoek te verrichten naar de medische en persoonlijke omstandigheden waarin klaagster verkeerde;

b.                  De arts is in haar advies ten onrechte niet ingegaan op het vraag of behandeling in E mogelijk was en heeft niet -alle aspecten van het geval meewegende- beoordeeld of behandeling van klager tot de feitelijke mogelijkheden behoorden en, of die behandeling voor klaagster veilig en effectief zou zijn;

c.                   De arts heeft ten onrechte nagelaten om in haar advies aan te geven dat er t.a.v. van het antwoord op de vraag als onder punt b gesteld, gerede twijfel bestond.

5. De beoordeling

5.1 Voorop staat dat de Staatssecretaris van Justitie (tegenwoordig de Minister voor Immigratie en Asiel) beslist over uitzetting van een vreemdeling uit Nederland. Het is de taak van het BMA c.q. de arts om medisch advies uit te brengen indien de IND dat in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure verzoekt.

5.2. In een tuchtprocedure als de onderhavige beoordeelt het College uitsluitend of het medisch advies voldoet aan de tuchtrechtelijke standaard. Daarbij wordt beoordeeld of een medisch advies vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de volgende criteria voldoet:

·         In het advies wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het advies steunt;

·         De in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies;

·         De gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;

·         Het advies beperkt zich tot de deskundigheid van de adviseur;

·         De methode van onderzoek om tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden en de adviseur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Ten aanzien van de conclusie(s) van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats. Het College is, op hierna te melden gronden, van oordeel dat de arts niet in strijd met deze jurisprudentie heeft gehandeld.

5.3. Ingaande op de klachtonderdelen wordt allereerst overwogen dat de arts geen behandelaar van klager is. De arts is medisch adviseur die in het kader van de vraagstelling van de IND uitsluitend diende te beoordelen of er, in het geval dat de behandeling van klaagster zou worden gestaakt, zou leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.

5.4. De van de huisarts van klaagster ontvangen rapportages bevatten geen indicaties op grond waarvan de arts had moeten concluderen dat staking van de behandeling op korte termijn tot een medische noodsituatie bij klaagster zou leiden. Ook bevatten deze stukken geen gegevens op grond waarvan de arts had moeten concluderen dat klaagster -zoals klaagster heeft gesteld- een medische behandeling ondergaat en daarvoor afhankelijk zou zijn van mantelzorg. Dat de arts vraag 3 van de IND negatief heeft beantwoord, kan haar tuchtrechtelijk dan ook niet worden aangerekend.

5.5. De door het BMA opgevraagde en aan de arts ter beschikking gestelde gegevens waren voldoende voor het beantwoorden van de door de IND aan de arts voorgelegde vragen en het opstellen van een deugdelijk advies. Van een noodzaak tot het voeren van verdere overleg met behandelaars en/of het verrichten van verder onderzoek bij klaagster is niet gebleken.

5.6. Met de negatieve beantwoording van vraag 3,  kwam de arts -gezien de vraagstelling van de IND- aan een verdere beoordeling over de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst niet toe.

5.7. Het College komt tot de conclusie dat de arts geen verwijt treft. De klacht is ongegrond en zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, M. Bakker, prof. dr. M.W. Hengeveld, dr. B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr. J.P. Hoogland, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2012.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.