ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2459 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-193

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2459
Datum uitspraak: 04-12-2012
Datum publicatie: 04-12-2012
Zaaknummer(s): 2011-193
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de BMA-arts dat zij geen zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de beschikbaarheid, toegankelijkheid en effectiviteit van de behandelmogelijkheden in het land van herkomst, alsmede de vraag of behandeling in dat land in een voor klager veilige omgeving zou kunnen plaatsvinden. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 4 december 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

domicilie kiezende te B,

klager,

tegen:

C, verzekeringsarts,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 20 september 2011. De arts heeft op de klacht gereageerd, Bij brief van 18 januari 2012 heeft klager laten weten af te zien van repliek, waarop namens de arts bij brief van 15 februari 2012 te kennen is gegeven dat de arts ook afziet van dupliek. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 9 oktober 2012. Klager is niet verschenen. Namens klager is verschenen mr. T.P. Boer, advocaat te Arnhem die het standpunt van klager mondeling heeft toegelicht. De arts is verschenen. Zij werd bijgestaan door mr. H.C. Schutrops, advocaat te ’s-Gravenhage die ter zitting het standpunt van de arts heeft toegelicht aan de hand van pleitnotities die zij heeft overgelegd.

2. De feiten

2.1. Klager, met E nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend tot het verlenen van een uitstel van vertrek ex artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met een vrijstelling van het vereiste bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf op medische gronden (artikel 16 Vw 2000) en het verlenen van een verblijfvergunning regulier op medische gronden (artikel 3.46 Vw 2000).

2.2. De arts is werkzaam bij F, een organisatie die onder meer adviezen uitbrengt ten behoeve van het Bureau Medische Advisering (BMA).

2.3. Bij brief van 3 mei 2011 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan het Bureau Medische Advisering (BMA) een medisch advies gevraagd over klager waarna de arts is gevraagd dit advies uit te brengen..

2.4. Ter beantwoording van de vragen van de IND heeft het BMA gegevens van klager opgevraagd en verkregen van de huisarts van klager, het Riagg en van GGZ Centraal te G. Op 26 mei 2011 en 25 augustus 2011 heeft de arts haar advies uitgebracht.

De door de IND aan de arts gestelde vragen 3, 4a, en de antwoorden van de arts daarop wordt hieronder letterlijk geciteerd.

“3. Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2 genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?

Nee, hiervoor zijn geen aanwijzingen. Er is geen opname indicatie en er zijn geen zelfmoordpogingen gerapporteerd. Sprake van gevaaropleverende psychotische symptomen is er ook niet. De lichamelijke klachten zijn niet op basis van een ernstige ziekte.

4a. Kan betrokkene reizen, met bovengenoemde vervoersmiddelen, met of zonder medische reisvoorwaarden? (Kunt u hierbij aangeven welke medische reisvoorwaarden bij de reis vooraf, tijdens of direct na de reis noodzakelijk zijn?

Ja.

Gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig.

Ik heb wel aanwijzingen dat enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk is, namelijk:

- Tijdens een reis naar E dient betrokken, vergezeld te worden door een psychiatrisch geschoold verpleegkundig gezien zijn angst voor terugkeer. Deze kan tevens toezien op de benodigde medicatie inname.”

3. De klacht

Klager verwijt de arts, kort gezegd dat:

a. de arts heeft nagelaten om zelfstandig onderzoek te verrichten naar de behandelmogelijkheden in E en de aanwezigheid van medicijnen en de toegankelijkheid van de zorg specifiek voor klager.

b. de arts zich ten onrechte heeft beperkt tot advisering of behandeling in E mogelijk was en niet - alle aspecten van het geval meewegende- heeft beoordeeld of behandeling in E adequaat en effectief voor klager zou zijn en in een voldoende veilige omgeving zou kunnen plaatsvinden.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klachtonderdelen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Voorop staat dat de Staatssecretaris van Justitie (tegenwoordig de Minister voor Immigratie en Asiel) beslist over uitzetting van een vreemdeling uit Nederland. Het is de taak van het BMA c.q. de arts om medisch advies uit te brengen indien de IND dat in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure verzoekt.

5.2. In een tuchtprocedure als de onderhavige beoordeelt het College uitsluitend of het medisch advies voldoet aan de tuchtrechtelijke standaard. Daarbij wordt beoordeeld of een medisch advies vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de volgende criteria voldoet:

· In het advies wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het advies steunt;

· De in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies;

· De gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;

· Het advies beperkt zich tot de deskundigheid van de adviseur;

· De methode van onderzoek om tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden en de adviseur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Ten aanzien van de conclusie(s) van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats. Het College is, op hierna te melden gronden, van oordeel dat de arts niet in strijd met deze jurisprudentie heeft gehandeld.

5.3. Ingaande op de klachtonderdelen wordt allereerst overwogen dat de arts geen behandelaar van klager is. De arts is medisch adviseur die in het kader van de vraagstelling van de IND uitsluitend diende te beoordelen of er sprake was van een medische noodsituatie als de behandeling gestaakt zou worden en of klager in staat was te reizen.

5.4. De aan de arts ter beschikking gestelde medische gegevens zijn voldoende en voldoende recent voor het opstellen van een deugdelijk advies. Er was voor de arts dan ook geen noodzaak voor het verrichten van verder onderzoek om de door de IND aan de arts voorgelegde vragen te kunnen beantwoorden.

5.5. Hoewel er bij klager sprake is van een chronisch PTTS-syndroom en klager hiervoor behandeling ontvangt, geven de aan de arts overgelegde stukken onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat een staking van de behandeling op korte termijn zou leiden tot een medische noodsituatie bij klager. Weliswaar was bij klager een chronische PTSS geconstateerd maar alarmerende signalen zoals suïcidaliteit en dergelijke, zijn niet gebleken. De arts heeft naar het oordeel van het College in redelijkheid tot deze conclusie kunnen komen. Dat de arts vraag 3 van de IND negatief heeft beantwoord kan haar tuchtrechtelijk dan ook niet worden aangerekend.

5.6 Nu de arts in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat een medische noodsituatie op korte termijn niet werd verwacht, kwam de arts -gezien de vraagstelling van de IND- aan een verdere beoordeling over de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst niet meer toe.

5.7. De arts heeft de psychische problemen van klager onderkend en heeft voorwaarden gesteld aan een mogelijk vervoer van klager. Uit de overgelegde stukken volgt naar oordeel van het College niet dat vervoer van klager onder voorwaarden niet mogelijk zou zijn. Ook kan niet worden gesteld dat de arts op dit punt in strijd heeft gehandeld met de algemene lijn van advisering die de behandelaars van klager voorstonden. Van een tekortschieten van het advies op dit punt is dan ook geen sprake.

5.8. Het college komt tot de conclusie dat de arts geen verwijt treft. De klacht is ongegrond en zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, M. Bakker, prof. dr. M.W. Hengeveld, dr. B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr. J.P. Hoogland, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2012.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.