ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2457 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-215
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2457 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-12-2012 |
Datum publicatie: | 04-12-2012 |
Zaaknummer(s): | 2011-215 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de BMA-arts dat zij geen zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de beschikbaarheid, toegankelijkheid en effectiviteit van de behandelmogelijkheden in het land van herkomst en de vraag of de behandeling aldaar in een voldoende veilige omgeving zou kunnen plaatsvinden. Klager verwijt de arts voorts dat zij haar oordeel over de aanwezigheid van behandelopties in het land van herkomst heeft gebaseerd op een document dat is toegespitst op een andere persoon met andere klachten. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 4 december 2012
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
domicilie kiezende te B,
klager,
tegen:
C, verzekeringsarts,
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 18 oktober 2011. De arts heeft op de klacht gereageerd. Bij brief van 6 februari 2012 is namens klager laten weten af te zien van repliek, waarop namens de arts bij brief van 5 april 2012 te kennen is gegeven dat de arts daarom ook afziet van dupliek. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 9 oktober 2012. Klager is niet verschenen. Namens klager is verschenen mr. T.P. Boer, advocaat te Arnhem die het standpunt van klager mondeling heeft toegelicht. De arts is verschenen. Zij werd bijgestaan door mr. H.C. Schutrops, advocaat te ’s-Gravenhage die ter zitting het standpunt van de arts heeft toegelicht aan de hand van pleitnotities die zij heeft overgelegd.
2. De feiten
2.1. Klager, met E nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking waarbij om een vrijstelling van het mvv-vereiste is verzocht op medische gronden.
2.2. Op 24 maart 2011 is de arts door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) verzocht een medisch advies uit te brengen in het kader van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (VW). Op 15 april 2011 is dit verzoek d.d. 24 maart 2011 ingetrokken en is een nieuw verzoek tot het uitbrengen van advies gedaan aan de arts in het kader van artikel 64 Vw 2000 jo artikel 3 EVRM. Bij deze brief werd meegezonden de toestemmingsverklaring van klager voor het opvragen van medische gegevens bij de door klager aangegeven behandelaars, en het complete patiëntendossier d.d. 16 september 2010.
2.3. De arts is werkzaam bij F, een organisatie die onder andere adviezen uitbrengt ten behoeve van het Bureau Medische Advisering (BMA).
2.4. Naar aanleiding van het verzoek van de IND heeft het BMA gegevens van klager opgevraagd bij en verkregen van de huisarts (het Gezondheidscentrum Asielzoekers) en de behandelend uroloog (n.b. de gegevens van de uroloog werden eerst na het uitbrengen van het advies ontvangen). Tevens is advies gevraagd bij International SOS over de beschikbaarheid van medische zorg in het land van herkomst van klager. Op 24 mei 2011 heeft de arts haar advies aan de IND uitgebracht.
De door de IND aan de arts gestelde vragen 3, 4a, 5a en 6a en 6b en de antwoorden daarop van de arts, worden hieronder letterlijk geciteerd.
“ 3. Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2 genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?
Nee, omdat er geen ernstige klachten (lichamelijke en geestelijke) zijn. De urologische klachten berusten niet op een ernstig ziektebeeld en de geestelijke klachten evenmin.
3a…???…
4a. Kunt u aangeven wat de te verwachten medische gevolgen van het staken danwel uitblijven van medische behandeling zullen zijn? (indien na terugkeer de medische behandeling ontbreekt, uitblijft danwel onvoldoende is).
De psychische klachten (zoals genoemd bij vraag 1) zullen blijven en niet verminderen (behalve als de oorzaak van de spanning wegvalt).
4b????
5a. Kan betrokkene reizen, met bovengenoemde vervoersmiddelen, met of zonder medische reisvoorwaarden? (Kunt u hierbij aangeven welke medische reisvoorwaarden bij de reis vooraf, tijdens of direct na de reis noodzakelijk zijn?
Ja.
Gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig.
Ik heb wel aanwijzingen dat enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk is, namelijk:
- Tijdens een reis naar het thuisland dient betrokkene, gezien zijn psychische klachten, begeleid te worden door een psychiatrisch geschoold verpleegkundige. Deze kan ook toezien op de benodigde medicatie inname.
6a Is behandeling, in algemeen medische-technische zin, voor de onder 1a en 1b beschreven klachten, op enige plaats in E aanwezig?
Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie m.b.t. de therapiemogelijkheden in het land van herkomst/land van eventuele verwijdering, concludeer ik dat deze voldoende zijn.
6.b. Zo ja, waaruit bestaat deze behandeling en waar wordt bedoelde behandeling gegeven? (Bijv. in welk soort instellingen, met welk type hulpverleners, met welke medicijnen.)
Met betrekking tot de therapie zoals genoemd onder vraag 2b:
Uit bron a blijkt dat er alternatieve medicijnen voor medicijn a aanwezig zijn: amitriptyline, sertraline en fluoxetine.
Met betrekking tot de therapie zoals genoemd onder vraag 2b:
Uit bron a blijkt dat deze therapie aanwezig is.”
3. De klacht
Klager verwijt de arts kort gezegd het navolgende.
a. De arts heeft nagelaten om zelfstandig onderzoek te verrichten naar de behandelmogelijkheden in E en de aanwezigheid van medicijnen en de toegankelijkheid van de zorg specifiek voor klager.
b. De arts heeft zich ten onrechte beperkt tot advisering of behandeling in E mogelijk was en heeft niet - alle aspecten van het geval meewegende- beoordeeld of behandeling in E adequaat en effectief voor klager zou zijn en in een voldoende veilige omgeving zou kunnen plaatsvinden.
c. De arts heeft nagelaten om in haar advies aan te geven dat er t.a.v. van het onder punt b gestelde, gerede twijfel bestond.
d. De arts heeft haar advies ten aanzien van de vraag of behandeling in E mogelijk was, gebaseerd op een rapportage die betrekking had op een andere persoon, een (veel) oudere vrouw met fysiek en mentaal andere klachten dan klager.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klachtonderdelen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Voorop staat dat de Staatssecretaris van Justitie (tegenwoordig de Minister voor Immigratie en Asiel) beslist over uitzetting van een vreemdeling uit Nederland. Het is de taak van het BMA c.q. de arts om medisch advies uit te brengen indien de IND dat in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure verzoekt.
5.2. In een tuchtprocedure als de onderhavige beoordeelt het College uitsluitend of het medisch advies voldoet aan de tuchtrechtelijke standaard. Daarbij wordt beoordeeld of een medisch advies vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de volgende criteria voldoet:
· In het advies wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het advies steunt;
· De in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies;
· De gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;
· Het advies beperkt zich tot de deskundigheid van de adviseur;
· De methode van onderzoek om tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden en de adviseur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Ten aanzien van de conclusie(s) van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats. Het College is, op hierna te melden gronden, van oordeel dat de arts niet in strijd met deze jurisprudentie heeft gehandeld.
5.3. Ingaande op de klachtonderdelen wordt allereerst overwogen dat de arts geen behandelaar van klager is. De arts is medisch adviseur die in het kader van de vraagstelling van de IND uitsluitend dient te beoordelen of er een medische noodsituatie zou ontstaan op korte termijn als de behandeling gestaakt zou worden en of behandeling in algemeen medisch-technische zin op enige plaats in E aanwezig is. De beoordelingsruimte van de arts in deze situatie is zeer beperkt.
5.4. De door de arts opgevraagde en aan haar ter beschikking gestelde gegevens waren voldoende en voldoende recent voor het opstellen van een deugdelijk advies. Er was voor de arts dan ook geen noodzaak voor het verrichten van verdere onderzoek om de door de IND aan de arts voorgelegde vragen te kunnen beantwoorden. Het College merkt daarbij nog op dat de informatie van de uroloog, welke eerst na het uitbrengen van het advies werd ontvangen, geen met het advies strijdige informatie bevat.
5.5. In haar advies heeft de arts voorwaarden verbonden aan een eventuele uitzetting. Daarmee heeft zij voldoende zorgvuldigheid betracht.
5.6. Voor zover klager de arts verwijt niet specifiek te zijn nagegaan of klager adequaat en effectief een behandeling kan onder ondergaan in E, merkt het College op dat de vraagstelling van de IND met zich brengt dat niet van de arts kan worden gevergd dat zij deze aspecten mee weegt in haar beoordeling. De beoordelingsruimte van de arts t.a.v. de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst is dus beperkt.
De beschikbaarheid van een steunsysteem in het land van herkomst, evenals de toegankelijkheid van zorg, de veiligheidssituatie in het land van herkomst en het gevoel van (on)veiligheid aldaar in het specifieke geval van klager, is niet ter boordeling aan de arts.
5.7. In het algemeen kan niet kan worden gesteld dat het enkele feit dat PTSS klachten zijn ontstaan in het land van herkomst, voor een arts aanleiding moet geven tot een gerede twijfel of een behandeling van die PTSS klachten in dat land van herkomst niet succesvol zou kunnen plaatsvinden. Ook de enkele mogelijkheid dat een terugkeer van klager mogelijk een toename van de PTSS-klachten zou kunnen triggeren (beter: veroorzaken), maakt krachtens geldende jurisprudentie niet dat een arts in het algemeen aanleiding had tot een gerede twijfel aan de effectiviteit van de in E beschikbare behandelingen.
5.8 Daarbij merkt het college ten overvloede nog op dat het zo geheten “gerede twijfel criterium” ten aanzien van de behandelmogelijkheden in het land van uitzetting, zich uitdrukkelijk en anders dan klager heeft gesteld- niet beperkt tot PTSS klachten. In casu was er voor de arts evenwel geen aanleiding voor het uiten van een gerede twijfel als hierboven bedoeld.
5.9. Tegen de achtergrond van het hierboven gestelde en op basis van de beschikbare informatie die de arts van de huisarts en SOS International had ontvangen, mocht de arts concluderen dat er geen risico bestond op het ontstaan van een noodsituatie op korte termijn alsook dat een behandeling van klager in E mogelijk was.
Wel is het zo dat van een BMA- arts wordt verwacht dat deze op basis van professioneel autonome beantwoording van de voorgelegde vraagstelling onafhankelijk medisch advies uitbrengt, en dat de BMA-arts niet onder alle omstandigheden blind vaart
op de van International SOS verkregen informatie maar dat de BMA-arts zicht houdt op de specifieke omstandigheden van het geval en daarnaar zo nodig handelt.
Gelet op bovenstaande hoefde de arts in het onderhavige geval echter geen gerede twijfel te hebben over de behandelingsmogelijkheden voor klager in E.
Het college merkt daarbij in algemene zin nog op dat van de arts mag worden verwacht dat deze ter onderbouwing van het advies, deugdelijk verwijst naar de stukken die aan het advies ten grondslag hebben gelegen. Dit heeft in casu in voldoende mate plaatsgevonden.
5.10. Het College komt tot de conclusie dat de arts geen verwijt treft. De klacht is ongegrond en zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, M. Bakker, prof. dr. M.W. Hengeveld, dr. B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr. J.P. Hoogland, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2012.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.