ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2364 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-152

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2364
Datum uitspraak: 16-10-2012
Datum publicatie: 16-10-2012
Zaaknummer(s): 2011-152
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat hij een verklaring heeft opgesteld waarin hij een waardeoordeel heeft geveld, dat de verklaring onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en feitelijk onjuist is. Klaagster verwijt de arts voorts dat hij de verklaring aan een derde, een advocaat, heeft verstrekt.  Waarschuwing.  

Datum uitspraak: 16 oktober 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 2 augustus 2011. De arts heeft door middel van zijn toenmalige gemachtigde mr. E.P. Haverkate, verbonden aan de Stichting VvAA te Utrecht, tegen de klacht verweer gevoerd waarna partijen achtereenvolgens hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 4 september 2012. Klaagster is niet verschenen. De arts is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. Hij werd bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

2. De feiten

Op 7 mei 2011 heeft de ex-partner van klaagster (hierna te noemen: de vader) ‘s avonds de huisartsenpost te E bezocht met hun dochter F (hierna te noemen: de dochter of het kind) die toen 2 jaar oud was. De vader en de dochter zijn toen gezien door de arts. Het was de eerste keer dat de arts de vader en de dochter ontmoette. De reden van het bezoek was dat het kind mogelijk letsel opgelopen had. De arts heeft het kind onderzocht. Een tot twee dagen na het bezoek op de huisartsenpost, meldde de vader zich in de praktijk van de arts en vroeg hij de arts om diens bevindingen van het onderzoek van 7 mei 2012 op schrift te stellen en te verzenden aan zijn advocaat. De arts heeft aan dat verzoek voldaan en op 9 mei 2011 een brief aan de advocaat van de vader verstuurd. Een afschrift van die brief heeft hij aan de vader doen toekomen.

In deze brief schrijft de arts, voor zover hier van belang:

”Op 7 mei 2011 bezocht G [de vader, RTG] mij op de huisartsenpost van E in gezelschap van zijn dochtertje F.

Hij uitte tegenover mij zijn ongerustheid over de wijze waarop zijn ex-partner met hun dochter omgaat. Telkens als hij zijn dochter na bezoek aan haar moeder terugkrijgt blijken er tekenen van lichamelijk letstel dan wel niet goede verzorging te zijn.

Ik onderzocht F en vond een rode kras op haar wang van ongeveer 2 cm en een rode kras op haar bil van ongeveer 6 cm. Verder waren er plekjes op haar venusheuvel aanwezig die kunnen wijzen op minder goede hygiëne. Ik stelde als diagnose: mogelijk kinderverwaarlozing.”

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts zakelijk weergegeven:

(a) dat hij in de verklaring een waardeoordeel heeft geveld, te weten mogelijk kinderverwaarlozing,

(b) dat de verklaring onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en feitelijk onjuist is,

(c) dat hij de verklaring aan een derde, te weten de advocaat van vader, heeft verstrekt.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop hierna zo nodig zal worden ingegaan.

5. De beoordeling

(a) waardeoordeel: geneeskundige verklaring

5.1 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat luidt dat de arts een waardeoordeel, te weten mogelijk kindermishandeling, heeft gegeven, overweegt het College als volgt.

In onderdeel 3.2 van de Richtlijnen van de KNMG inzake het omgaan met medische gegevens, januari 2010 (hierna: KNMG-richtlijn), wordt behandelend artsen ontraden geneeskundige verklaringen af te geven ten behoeve van eigen patiënten.

Een geneeskundige verklaring is volgens de KNMG-richtlijn een (schriftelijke) verklaring die door een arts is opgesteld, ten behoeve van een patiënt die onder behandeling van die arts staat of stond. Een geneeskundige verklaring bevat een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt en diens gezondheidstoestand. Een behandelend arts wordt niet geacht objectief te zijn ten opzichte van zijn eigen patiënt. Daarnaast beschikt een behandelend arts meestal niet over de specifieke deskundigheid die nodig is voor het geven van een waardeoordeel. Ook is de arts veelal niet op de hoogte van de medische criteria waaraan de instantie die de verklaring nodig heeft de verklaring toetst. Een diagnose wordt over het algemeen niet gezien als een waardeoordeel, een prognose over het algemeen wel. Aldus nog steeds de KNMG-richtlijn.

5.2 De schriftelijke verklaring van de arts moet worden aangemerkt als een geneeskundige verklaring. Anders dan de arts vermeldt in zijn verweer, bevat deze niet een diagnose maar een waardeoordeel over de aan het kind verleende verzorging. De suggestie wordt gewekt dat niet goed voor het kind wordt gezorgd en mogelijk sprake is van kinderverwaarlozing. Dat hij slechts spreekt van een mogelijkheid van verwaarlozing maakt dit niet anders omdat de vermelding van de plekken en plekjes op het lichaam van het kind gegeven de context waarin de vader zegt ongerust te zijn over de wijze waarop klaagster met het kind omgaat, als een verwijzing naar en waardeoordeel over klaagsters aandeel in de verzorging van het kind is op te vatten. Hiermee doet de arts (zij het impliciet) ook uitlatingen over een derde, te weten klaagster.

Anders dan de arts heeft betoogd, is hij in zijn rol van waarnemer ook als behandelaar opgetreden en geldt de genoemde KNMG-richtlijn ook voor hem.

De arts had zich - conform de KNMG-richtlijn - moeten beperken tot het geven van feitelijke relevante medische informatie over het kind en zich van een waardeoordeel moeten onthouden. Dit klachtonderdeel is gegrond.

(b) verklaring niet voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en feitelijk onjuist

5.3 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat de verklaring van de arts niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en feitelijk onjuist is, overweegt het College als volgt.

Bij de totstandkoming van de verklaring, heeft de arts zich uitsluitend gebaseerd op informatie die is verkregen tijdens het consult en heeft hij nagelaten klaagster te spreken teneinde te controleren of de via het consult verkregen informatie correct was. Nu de verklaring niet alleen een oordeel over de aan het kind verleende verzorging bevat maar ook een oordeel impliceert over een derde (te weten over klaagsters rol in mogelijk kinderverwaarlozing), is dit des te ernstiger.

Dit geldt eens te meer nu de arts tijdens het consult op de hoogte was geraakt van de conflictueuze situatie tussen de ouders van kind, en het voor de arts duidelijk had moeten zijn dat zijn verklaring in een juridische procedure zou kunnen worden gebruikt. De arts heeft met zijn verklaring stelling genomen in de strijd tussen de ouders, hetgeen een (waarnemend) behandelaar juist dient te vermijden. Bovendien waren de doelstelling en de vraagstelling van de verklaring niet duidelijk.

De omstandigheid dat een of meer dagen zaten tussen het consult op de huisartsenpost en het verzenden van de brief, en dat van een acute situatie geen sprake was, bood de arts bij uitstek de mogelijkheid voor reflectie of nader onderzoek: toen was gebleken dat de eigen huisarts van het kind in het systeem niet was te vinden, had de arts bij de vader (toen deze zich weer meldde in zijn praktijk) kunnen navragen wie de eigen huisarts van het kind was en hem daar naar kunnen verwijzen. Ook had de arts zelf met de eigen huisarts van het kind contact op kunnen nemen.

Alle voornoemde omstandigheden hadden voor de arts redenen moeten zijn om zich terughoudend en behoedzaam op te stellen en in ieder geval klaagster te horen alvorens een verklaring af te geven. Dit leidt er toe dat ook dit klachtonderdeel gegrond is.

Over de (on)juistheid van de in de verklaring vermelde informatie, kan het College bij gebrek aan nadere informatie niet oordelen.

(c) verstrekking aan derden: geheimhouding

5.4 Het klachtonderdeel dat de arts de verklaring aan een derde heeft verstrekt, brengt het College tot de volgende overweging.

Hoofdregel is dat op de arts krachtens de wet (artikel 7:457 BW) een geheimhoudingsplicht rust, op grond waarvan de arts aan anderen dan de patiënt (in dit geval het kind)  geen informatie verstrekt zonder diens toestemming. Verstrekking mag voorts slechts geschieden voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad.

Gelet op de minderjarigheid van het kind, moet (nu het tegendeel niet is gesteld noch is gebleken) worden aangenomen dat beide ouders het gezag hadden over het kind. Derhalve had de arts hun beider toestemming moeten vragen alvorens de geheimhouding te doorbreken en medische informatie te verstrekken aan een derde, te weten de advocaat van vader (7:465 lid 1 BW). De arts heeft daarentegen zonder toestemming van klaagster een verklaring aan een derde verstrekt, die bovendien ten nadele van klaagster kan worden uitgelegd. Dit leidt ertoe dat dit klachtonderdeel gegrond is. Ten overvloede merkt het College op dat ook voor verstrekking van de verklaring aan alleen de vader, de arts de toestemming van klaagster had behoren te vragen.

Slotsom

5.5 De slotsom is dat de klacht in al haar onderdelen (met uitzondering van het klachtonderdeel dat de verklaring feitelijk onjuist is) gegrond is. Oplegging van de hierna vermelde maatregel wordt passend geacht.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

legt de arts de maatregel van WAARSCHUWING op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, prof. dr. J.W. van Kleef, P.C.L.A. Lambregts, A.J.M.F. Janssen, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2012.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.