ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2293 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-146
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2293 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-08-2012 |
Datum publicatie: | 14-08-2012 |
Zaaknummer(s): | 2011-146 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de orthopeed dat zijn rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Meer specifiek verwijt klaagster de arts dat hij bij het verrichten van de keuring deze niet objectief en onvolledig uitgevoerd heeft, dat hij onnodig grof lichamelijk onderzoek heeft verricht wat extreme pijnklachten gaf en tijdens de keuring zware incontinentie veroorzaakte en dat hij de incontinentie niet in het keuringsrapport heeft vermeld, medische feiten foutief heeft weergegeven en zijn conclusies over lichamelijke beperkingen niet heeft onderbouwd. Klacht ongegrond. |
Datum uitspraak: 14 augustus 2012
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, orthopedisch chirurg,
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 26 juli 2011. Mr. E.P. Haverkate, werkzaam bij Stichting VvAA rechtsbijstand, heeft namens de arts een verweerschrift ingediend, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het vooronderzoek te worden gehoord.
Klaagster heeft bij brief van 9 juni 2012 nog nadere stukken ingediend, die op 12 juni door het College zijn ontvangen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012. Partijen waren aanwezig, de arts bijgestaan door mr. Haverkate voornoemd. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1. Klaagster is dierenarts. Klaagster heeft op 24 april 2005 bij een wielerwedstrijd,
waarbij zij is gevallen, letsel opgelopen. Op 30 juni 2006 heeft de orthopeed E een
orthopedische expertise uitgebracht in het kader van de vaststelling letselschade
ten aanzien van een aansprakelijkheidsverzekering
2.2 Klaagster is bij F verzekerd op een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Op verzoek van de medisch adviseur van G heeft de arts een medisch onderzoek verricht van klaagster. Dit onderzoek hield verband met de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van klaagster. Aan de arts zijn daarbij de volgende vragen voorgelegd:
1. Welke afwijkingen vindt u en hoe luidt uw diagnose?
2. Acht u betrokkene hierdoor belemmerd in haar functioneren? Zo ja, welke beperkingen moeten op basis van uw bevindingen betrokkene worden opgelegd? Wilt u deze beperkingen zo uitvoerig mogelijk omschrijven ten dienste van onze Arbeidsdeskundige? Wilt u tevens de bijgevoegde beperkingenlijst (gebaseerd op de richtlijnen van de NOV/NVvV) invullen?
3. Hoe ziet u de prognose?
4. Hebt u nog therapeutische suggesties?
5. Het zwaartepunt in deze beoordeling zien wij graag liggen bij de bepaling van de beperkingen. Wilt u zo uitvoerig mogelijk nagaan welke beperkingen betrokkene zelf stelt te hebben en welke beperkingen daarvan medisch objectief te onderbouwen zijn.
Graag zien wij ook dat u uitvoerig met betrokkene spreekt over haar activiteiten in de
afgelopen jaren op het gebied van arbeid en sport. Zoals u ziet wordt in de medische
stukken uit de behandelend sector gesproken over topsport en een carrière als prof wielrenster. Kunt u de door betrokkene aangegeven alsmede door u bevestigde beperkingen beschrijven door de loop der jaren? Kunt u de door orthopeed E (die haar op 17-05-2006 onderzocht) opgetekende anamnese en vastgestelde beperkingen begrijpen aan de hand van de verkregen informatie van betrokkene met betrekking tot haar activiteiten?
Uiteraard wordt bij dit alles niet om een arbeidsdeskundig oordeel gevraagd, maar om
een beschouwing vanuit orthopedische gezichtshoek.
2.3 De arts heeft klaagster op 11 april 2011 onderzocht en op 22 april 2011 daarvan een rapport (hierna: het rapport) opgemaakt. Voormelde vragen zijn daarin als volgt beantwoord.
1. Bij het lichamelijk onderzoek van de lumbosacrale wervelkolom werd een flexiebeperking van 20% vastgesteld, die overigens niet kon worden verklaard aan de hand van het recent verrichte beeldvormend onderzoek d.d. 12-04-2011 (overzichtsopnames van de lumbosacrale wervelkolom) en d.d. 18-04-2011 (flexie- en deflexieopnames van de lumbosacrale wervelkolom).
Bij het lichamelijk onderzoek van het bekken werden geen afwijkingen aangetoond.
De diagnose luidt:
• Status na burst fractuur L1, waarbij een posttraumatische wigvormige afplatting met
een hoogteverlies van 20% is ontstaan.
• Status na sacrumfractuur op niveau Schade 2, die restloos is geconsolideerd.
2. Ik acht betrokkene hierdoor niet belemmerd in haar functioneren. Er bestond een enorme discrepantie tussen de klachten enerzijds en de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek en het beeldvormend onderzoek anderzijds. Bovendien valt een recent behaald kampioenschap veldrijden op 9-02-2011 niet te rijmen met de door betrokkene aangegeven klachten. Wielrennen, en in het bijzonder veldrijden, is een fysiek zeer zware sport.
De resultaten van het orthopaedisch onderzoek en het beeldvormend onderzoek in aanmerking nemende bestaat er op orthopaedisch terrein voor betrokkene geen beperkingen voor het beroep van dierenarts.
Zie ingevulde beperkingenlijst. [ College: In deze lijst zijn geen beperkingen aangegeven].
3. De prognose op orthopaedisch terrein acht ik gunstig.
4. Therapeutische suggesties zijn er mijnerzijds niet. Het is aannemelijk dat de klachten
voornamelijk bepaald worden door niet-fysieke factoren.
5. Betrokkene stelt zelf dat zij in aansluiting op het bewuste ongeval d.d. 24-04-2005
haar werkzaamheden als dierenarts niet meer heeft kunnen uitvoeren. In 2006 werd
nog getracht het werk te hervatten, hetgeen toen is mislukt. Kort samengevat is
betrokkene niet meer in staat om langer dan een half uur achtereen te zitten en te
staan. Zij kan niet langdurig autorijden. Reiken met de armen boven het niveau van
de schouders is onmogelijk geworden. Tilwerkzaamheden boven de 10 kilogram zijn
eveneens niet meer mogelijk.
De door betrokkene aangegeven beperkingen konden niet worden geobjectiveerd aan de hand van het lichamelijk onderzoek en het beeldvormend onderzoek (röntgenonderzoek, MRI onderzoek en CT onderzoek).
De door collega E aangegeven beperkingen (bij de beantwoording van vraag 3) in zijn
op 31-06-2006 uitgebrachte expertise kunnen door ondergetekende niet worden onderschreven
op basis van het lichamelijk onderzoek, het beeldvormend onderzoek en de van betrokkene
verkregen informatie met betrekking tot haar sportieve activiteiten, in casu wielrennen
en met name veldrijden. Bij veldrijden moet af en toe de fiets worden opgetild en
over een afstand worden gedragen om over een hindernis te springen of lopen. Bij wielrennen
zit men enkele uren voorovergebogen op de fiets, hetgeen ook niet te rijmen is met
de door betrokkene geuite klachten.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts dat zijn rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Meer specifiek verwijt zij de arts het volgende:
- niet objectief uitgevoerde keuring
- onvolledig uitgevoerde keuring
- onnodig grof lichamelijk onderzoek wat tijdens de keuring zware incontinentie veroorzaak
te
- het niet in het keuringsrapport vermelden van de incontinentie tijdens de keuring [wel door
hem opgemerkt en geconstateerd]
- foutief weergeven medische feiten
- het niet onderbouwen van zijn conclusie over mijn lichamelijke beperkingen.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.
5. Beoordeling
5.1 In een tuchtprocedure als de onderhavige beoordeelt het College of het medisch advies voldoet aan de tuchtrechtelijke standaard. Daarbij wordt beoordeeld of een medisch advies vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de volgende criteria voldoet:
· In het advies wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het advies steunt;
· De in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies;
· De gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;
· Het advies beperkt zich tot de deskundigheid van de adviseur;
· De methode van onderzoek om tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden en de adviseur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
Het College beoordeelt dus niet welke diagnose uiteindelijk de juiste is.
5.2 De vraagstelling aan de arts betrof in de kern het doen van onderzoek naar mogelijke beperkingen bij klaagster bij de uitoefening van haar werkzaamheden (als dierenarts). Blijkens het rapport heeft de arts vanuit zijn deskundigheid (als orthopedisch chirurg) geen beperkingen kunnen objectiveren. De arts heeft deze bevindingen uitvoerig onderbouwd met verwijzing naar beeldvormend en lichamelijk onderzoek, waarbij de arts een enorme discrepantie heeft aangetroffen tussen het klachtenpatroon van klaagster en hetgeen hij vanuit zijn discipline medisch objectiveerbaar achtte. Daarnaast heeft de arts gewezen op de sportieve prestaties van klaagster, met name het lichamelijk zeer zware veldrijden. Deze bevindingen tezamen hebben de arts in redelijkheid tot de conclusie kunnen brengen dat er vanuit orthopedische hoek geen beperkingen waren aan te geven. Dit advies voldoet gelet hierop, aan de hiervoor in rechtsoverweging 5.1 aangegeven criteria.
5.3 Het verwijt aan de arts dat hij medische feiten onjuist heeft weergegeven en/of niet objectief is geweest, wordt niet gevolgd. Hoogstens is er sprake van een verschillende interpretatie van de medische gegevens, waaronder het beeldvormend onderzoek. Van een onvolledig uitgevoerde keuring is niet gebleken, gelet op het uitvoerige rapport.
5.4 De arts betwist dat hij klaagster onnodig grof heeft onderzocht, evenals het veroorzaken van incontinentie. Nu partijen elkaar op dit onderwerp tegenspreken kan het College dit niet vaststellen, nog daargelaten dat incontinentieproblemen niet op het vakgebied van de arts liggen.
5.5 De slotsom is dan ook dat de klacht in alle onderdelen faalt en zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. E.B.
Schaafsma-van Campen, lid-jurist, dr. I. Dawson, dr. B. van Ek en prof. dr. J.T. van Dissel, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2012.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.