ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2289 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-199
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2289 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-08-2012 |
Datum publicatie: | 07-08-2012 |
Zaaknummer(s): | 2011-199 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de huisarts dat zij zonder toestemming medische informatie heeft verstrekt, een verklaring heeft afgelegd die buiten haar vakgebied valt en klaagster niet heeft doorverwezen vanwege belangenverstrengeling. Berisping. |
Datum uitspraak: 7 augustus 2012
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te op een geheim adres,
klaagster,
tegen:
B , huisarts,
wonende te C,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift met de bijlagen is ontvangen op 28 september 2011. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd, respectievelijk gedupliceerd. Bij brief van 8 maart 2012 zijn door klaagster nog twee stukken in het geding gebracht.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 12 juni 2012. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd bijgestaan door mr. M. Nurdoğan-Ferwerda, advocaat te Amsterdam. De arts werd bijgestaan door mr. D. Joeloemsingh, advocaat te Groningen. De advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
2. De feiten
2.1 De arts is de voormalige schoonmoeder van klaagster. Zij is sinds februari 2010 de huisarts van klaagster. De arts is tevens de huisarts van de drie kinderen van klaagster evenals van haar zoon, die tevens de vader van de kinderen van klaagster is en de
(ex-)echtgenoot van klaagster.
2.2 In mei 2010 kregen klaagster en haar (ex-)echtgenoot te kampen met toenemende relationele problemen. Klaagster heeft op 31 januari 2011 de echtelijke woning verlaten en is verwikkeld geraakt in een echtscheidingsprocedure.
2.3 De arts heeft op verzoek van de advocaat van de (ex-)echtgenoot van klaagster op 22 mei 2011 een schriftelijke verklaring afgelegd. Deze verklaring is, naar de arts bekend was, gebruikt ten behoeve van de echtscheidingsprocedure en is ter beoordeling voorgelegd aan de Rechtbank. Klaagster had hiervoor geen toestemming verleend.
2.4 De verklaring is door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank heeft hierin wel aanleiding gezien om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten. Dit onderzoek is op 14 oktober 2011 afgerond. De kinderen zijn vooralsnog aan klaagster toegewezen.
3. De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de arts:
1. zonder toestemming medische informatie heeft verstrekt;
2. klaagster niet heeft doorverwezen toen bleek van belangenverstrengeling;
3. een verklaring heeft afgelegd die buiten haar vakgebied valt.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen grotendeels bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Ter toetsing staat of de arts bij het beroepsmatig handelen jegens klaagster is getreden buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het College is van oordeel dat dit het geval is geweest en motiveert dat als volgt.
5.2 Vast staat dat de arts zonder toestemming van klaagster medische informatie over haar heeft verstrekt aan derden. Dit levert een schending van het beroepsgeheim op.
Bij dit oordeel zij voorop gesteld dat de verklaring wordt aangemerkt als een verklaring die door de arts is afgelegd in het kader van haar beroep als huisarts en ook inhoudelijk zodanige mededelingen bevat dat er geen twijfel over bestaat dat deze verklaring een professionele mening van de arts als huisarts over klaagster en haar gezondheidstoestand bevat. Het College heeft hierbij acht geslagen op onder meer de volgende zinsneden: “Middels dit schrijven verklaar ik uit hoofde van mijn functie het volgende (…) mijn medisch professionele advies zou zijn (…) bestaat er naar mijn professionele mening een reële kans dat (…) Ik vond opvallend aan A dat ze steeds een kalme maar vlakke indruk maakte, op het depressieve af (…) mogelijk postnatale depressie.” Daar doet niet aan af dat de verklaring niet op het briefpapier van de huisartspraktijk was geschreven. Evenmin ter zake doende is dat klaagster op 22 mei 2011 de echtelijke woning had verlaten: de arts was in officiële zin nog de behandelend huisarts, terwijl zij bovendien gebonden blijft aan haar beroepsgeheim ten aanzien van voormalige patiënten. Klachtonderdeel 1. is gegrond.
5.3 Ook klachtonderdeel 2. is gegrond. Vast staat immers dat de arts sinds februari 2010 de huisarts was van klaagster, terwijl zij tevens de schoonmoeder was van klaagster. De arts had dus een dubbele rol, die het mogelijk maakte dat een conflict van belangen zou optreden en de objectiviteit van de arts in het geding zou komen. Om die reden wordt binnen de beroepsgroep ontraden familieleden te behandelen. Deze aanbeveling is neergelegd in de KNMG richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’, welke richtlijn mede de professionele standaard bepaalt. Het had daarom op de weg van de arts gelegen om klaagster in februari 2010 - toen zij zich tot de arts wendde - duidelijk te maken dat haar professionele distantie in het geding was en om klaagster op weg te helpen om een andere arts te vinden. Dit klemde te meer toen zich daadwerkelijk conflicten aandienden, te weten op het moment dat het voor de arts kenbaar was dat zich toenemende spanningen in het gezin voordeden en de arts zich steeds meer in de gezinssituatie mengde. De arts heeft echter nagelaten
maatregelen terzake te nemen en heeft dringend advies op dat punt of daadwerkelijke verwijzing naar een andere huisarts achterwege gelaten.
5.4 Sterker nog, de arts heeft zich op verzoek van de advocaat van de (ex-)echtgenoot van klaagster gemengd in de echtscheidingsprocedure door een verklaring af te leggen, die is voorgelegd aan de rechter in de echtscheidingsprocedure tussen klaagster en de zoon van de arts. Hoewel het wellicht begrijpelijk is dat de arts kenbaar wilde maken dat zij zorgen had over het reilen en zeilen van het gezin, heeft de arts naar het oordeel van het College hierdoor (andermaal) een - voor een behandelend arts te vermijden - belangenconflict opgezocht en bovendien haar geheimhoudingsplicht ten opzichte van klaagster geschonden. Het College rekent de arts dit ernstig aan.
5.5 Hier komt bij dat de arts zich met haar verklaring heeft begeven buiten haar deskundigheidsterrein door meningen te ventileren over de psychische gezondheid van klaagster en de noodzaak de kinderen van klaagster in een pleeggezin te plaatsen. Klachtonderdeel 3. is dus eveneens gegrond.
5.6 Het standpunt van de arts tot slot dat de verklaring nodig was in verband met vermeende kindermishandeling volgt het College niet. Ten eerste blijkt niet dat de verklaring met dat doel is opgemaakt. Ten tweede bevindt zich in het medisch dossier van klaagster betreffende de periode dat de arts huisarts was van klaagster (de periode 2010 tot begin 2011) geen enkele aantekening hierover, ondanks het feit dat er reeds halverwege 2010, ook voor de arts kenbare, spanningen in het gezin waren. Er zijn eerder aanwijzingen van het tegendeel. De arts heeft immers verklaard dat zij geen tekenen had van fysieke mishandeling en ook geen signalen van de kinderen had opgevangen. Als de arts dit vermoeden wel had gehad, zoals zij ter zitting heeft verklaard, dan mocht van de arts worden verlangd dat zij dit had vermeld, ook in het dossier van klaagster, alsmede dat zij nader had onderbouwd dat zij bij het handhaven van haar geheimhoudingsplicht op dit punt in een noodtoestand of overmachtsituatie in de zin van een conflict van plichten was komen te verkeren én dat het noodzakelijk was om een verklaring af te leggen teneinde het belang van de kinderen dienen. De noodzaak, noch de zorgvuldige belangenafweging zijn in dit geval gebleken.
5.7 Ambtshalve verdient bovendien opmerking dat ook het ‘dokteren’ over haar zoon en kleinkinderen binnen de beroepsgroep ongewenst wordt geacht. Hiervoor wordt andermaal verwezen naar de in rechtsoverweging 5.3 genoemde KNMG-richtlijn.
5.8 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. De arts heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is, gezien de ernst van de normschending(en), daarvoor passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
legt de arts de maatregel van een BERISPING op.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, prof.dr. M.W. Hengeveld, dr. G.J. Dogterom en prof.dr. R.G. Pöll, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2012.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.