ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2236 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-072

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2236
Datum uitspraak: 19-07-2012
Datum publicatie: 19-07-2012
Zaaknummer(s): 2012-072
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De Inspectie verwijt de gezondheidszorgpsycholoog dat hij in meerdere opzichten in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog ten aanzien van de aan zijn zorg toevertrouwde cliënt(en) behoort te betrachten. Zijn handelwijze heeft volgens de Inspectie een structureel karakter. Doorhaling van de inschrijving in het BIG-register als gezondheidszorgpsycholoog en bij wijze van voorlopige voorziening schorsing van deze inschrijving met onmiddellijke ingang.  

Datum uitspraak: 19 juli 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A

B,

Inspecteurs voor de Gezondheidszorg,

kantoorhoudende te C,

klagers,

hierna ook te noemen IGZ,

tegen:

D, gezondheidszorgpsycholoog,

wonende te E,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen: verweerder.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift met de bijlagen is ontvangen op 23 april 2012. Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 3 juli 2012. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht, waarbij klagers zich bedienden van schriftelijke aantekeningen die zijn overgelegd. Verweerder werd bijgestaan door mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1     Verweerder heeft vanaf 23 juli 1999 als psychotherapeut ingeschreven gestaan in het BIG-register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidzorg (Wet BIG). Voorts staat hij sinds 1 oktober 1999 als gezondheidszorgpsycholoog (hierna: GZ-psycholoog) ingeschreven. De werkzaamheden werden door verweerder als zelfstandige verricht en op enig moment ondergebracht in de besloten vennootschap F, een organisatie die hulpverleners van verschillende disciplines met elkaar verbindt. Verweerder behandelde cliënten op doorverwijzing van (huis)artsen en vanaf 2008 ook op doorverwijzing van stichting H. Eén van de patiënten van de arts was een cliënt, hierna patiënt G te noemen. Patiënt G werd op 21 augustus 2007 door zijn huisarts verwezen voor  psychologische zorg. Behandeling liep door tot in het jaar 2009/2010.

2.2     In de periode 2009-2010 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar aanleiding van een melding van belangenorganisatie Zorgbelang een onderzoek verricht naar het handelen van verweerder als GZ-psycholoog en als psychotherapeut. In het kader van dat onderzoek heeft IGZ een praktijkbezoek gebracht, collegae van verweerder gesproken en afspraken met verweerder gemaakt. Tevens heeft deskundigenonderzoek plaatsgevonden naar de gezondheidstoestand van verweerder. De uitkomst van het deskundigenonderzoek, het intrekken van genoemde melding, het ontbreken van toestemming om cliëntendossiers in te zien, het niet kunnen spreken van cliënten en het uitblijven van nieuwe meldingen vormden voor IGZ aanleiding het onderzoek te staken. Beëindiging van het onderzoek is aan verweerder meegedeeld bij brief van 9 augustus 2010.

2.3     Bij uitspraak van 25 oktober 2010 heeft het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage (RTG ’s-Gravenhage) naar aanleiding van een klacht van een cliënt de doorhaling van de inschrijving van verweerder als psychotherapeut bevolen. Tegen de uitspraak van het RTG ’s-Gravenhage heeft de verweerder beroep aangetekend. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) heeft dit beroep verworpen bij uitspraak van 10 april 2012.

2.4     De uitspraak van het RTG ’s-Gravenhage en het destijds nog aanhangige beroep bij het CTG, in samenhang bezien met een aan het CTG gerichte brief gedateerd 26 juli 2011 van 24 ex-cliënten en/of ex-medewerkers van verweerder, krantenberichten van 28 juli 2011 en 4 augustus 2011 en bevindingen uit onderzoek naar stichting H, vormden voor IGZ aanleiding voor een (nieuw) onderzoek naar het functioneren van verweerder. Voorts heeft IGZ op 17 augustus 2011 op basis van artikel 87a Wet BIG verweerder het bevel gegeven om te stoppen met zijn werkzaamheden als GZ-psycholoog en als psychotherapeut. Het tegen dat besluit aangetekende bezwaar heeft IGZ op 3 januari 2012 ongegrond geacht.

2.5     IGZ heeft vervolgens haar bevindingen uit voornoemd onderzoek in een concept

          rapport verwoord en dit bij brief van 15 februari 2012 aan verweerder gezonden. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om feitelijke onjuistheden schriftelijk kenbaar te maken.

2.6     IGZ heeft op 23 maart 2012 haar definitieve rapport uitgebracht. Haar conclusies zijn de volgende:

·         De heer D heeft geen verantwoorde zorg aangeboden. De behandeling voldeed niet aan de professionele standaard.

·         De heer D heeft niet professioneel gehandeld. Er was sprake van misbruik van de positie als behandelaar, grensoverschrijdend gedrag richting cliënten en schending van de geheimhoudingsplicht.

·         De heerD heeft aan de inspectie tegenstrijdige informatie verstrekt over zijn beroepsuitoefening.

IGZ heeft bij haar conclusies de uitspraak van het RTG ’s-Gravenhage van 25 oktober 2010 betrokken, evenals haar eerdere onderzoeksbevindingen uit de periode 2009-2010. Daarnaast heeft IGZ met verweerder, vijf ex-cliënten, een gemachtigd vertegenwoordiger, vijf ex-medewerkers, en de moeder van eerdergenoemde patiënt G gesproken. Ook is van schriftelijke informatie gebruik gemaakt, waaronder informatie van de advocaat van verweerder, informatie uit een op initiatief van verweerder geplaatst persbericht van 19 augustus 2011, informatie uit een door hem opgesteld ‘witboek’ van 26 augustus 2011, diverse andere publicaties in de media, de stukken die in het kader van de bezwaarschriftprocedure tegen het   bevel ex artikel 87a Wet BIG door hem zijn ingebracht, schriftelijke informatie van ex-cliënten en ex-medewerkers van 12 augustus 2011, drie cliëntendossiers, informatie uit onderzoek naar stichting H en een schriftelijke verklaring van patiënt G.

3. De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven het volgende in:

3.1     De GZ-psycholoog heeft zich ten aanzien van de aan zijn zorg toevertrouwde patiënt G onprofessioneel gedragen, wat tot uiting komt in de volgende aspecten:

          -        onvoldoende diagnostisch onderzoek;

          -        niet voldoende onderbouwing van diagnostiek en het niet opstellen van een behandelplan;

          -        onheuse bejegening van patiënt en zijn moeder;

          -        geen berichtgeving aan de huisarts over patiënt;

          -        schending van de privacy van patiënt en zijn familie;

          -        grensoverschrijdend gedrag door de rol als hulpverlener en opdrachtgever niet te scheiden.

3.2     De handelwijze van de GZ-psycholoog heeft een structureel karakter. Ook bij andere cliënten handelt de GZ-psycholoog in strijd met de zorg die hij zou moeten betrachten. Er is sprake van onvolledige en onjuiste dossiervoering, er wordt onvoldoende tot geen verantwoording afgelegd over de gestelde diagnoses en de ingestelde interventies, er is sprake van schending van de privacy van cliënten en/of hun familieleden en van een dreigende en verbaal agressieve opstelling richting cliënten. De GZ-psycholoog is voorts onvoldoende in staat professionele grenzen in acht te nemen door cliënten in dienst te nemen dan wel voor hem werkzaam te laten zijn en met cliënten over zijn eigen zaken, zoals financiën en gezondheid te spreken. Door zo te handelen brengt hij bovendien ernstige schade toe aan het vertrouwen in de beroepsgroep en handelt hij in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidzorg in het algemeen.

IGZ verzoekt gelet op de ernst van de feiten de klacht op de voet van artikel 65, lid 5, van de

Wet BIG in een spoedprocedure te behandelen, de klacht gegrond te verklaren en de inschrij-

ving van de GZ-psycholoog in het register door te halen. Tevens verzoekt zij om met toepassing van artikel 48, achtste lid, Wet BIG bij wijze van voorlopige voorziening een schorsing van de inschrijving  op te leggen en de beslissing openbaar te maken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Formeel bestrijdt hij de spoedeisendheid van de zaak. Samengevat komt het inhoudelijk verweer op het volgende neer:

4.1     Het bevel ex artikel 87a Wet BIG en het verzoek van klagers om verweerder als GZ-psycholoog te schrappen uit het BIG-register zijn disproportioneel. Verweerder is al doorgehaald als psychotherapeut en onduidelijk is of het verzoek van IGZ stoelt op de werkzaamheden die zijn verricht als GZ-psycholoog.

4.2     Klagers hebben geen onafhankelijk onderzoek verricht en het onderzoek van klagers is niet representatief. Zo is het dossier waarop de klacht betreffende patiënt G is gebaseerd, vervalst want niet volledig van de hand van verweerder.

4.3     Verweerder wil zich wel maar kan zich niet inhoudelijk verweren, omdat hij zijn beroepsgeheim inzake patiënt G niet kan en wil schenden.

Voor zover nodig wordt op het verweer hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1     Wat het handelen ten opzichte van patiënt G betreft wordt voorop gesteld dat het aan het College overgelegde dossier van deze patiënt in zijn volle omvang bij de beoordeling wordt betrokken. Het verweer van verweerder dat het dossier niet het zijne is, vervalsingen bevat en dus niet als bewijs kan dienen, wordt niet gevolgd. Enerzijds is het immers de verantwoordelijkheid van verweerder om een patiëntendossier op te stellen én zorgvuldig te bewaren en anderzijds heeft verweerder in deze procedure niet op afdoende wijze (bijvoorbeeld door markering) kenbaar gemaakt welke onderdelen niet c.q. wèl van zijn hand afkomstig zijn. Het bewijsaanbod op dit punt wordt terzijde gelaten, omdat dit zich niet leent voor deze procedure, terwijl ook niet duidelijk is gemaakt wat de door verweerder genoemde personen ter ontlasting van hem (precies) zouden kunnen verklaren.

         Het is dus aan verweerder zelf te wijten dat hij zich thans niet voldoende toetsbaar kan opstellen. Op de gevolgen wordt hierna nader ingegaan.

5.2     Voorts wordt voorop gesteld dat de beroeps- of bedrijfsmatige zorgverlening van verweerder aan patiënt G aangemerkt wordt als psychologische zorgverlening. Van een tweede beoordeling van dezelfde zorgverlening waarvoor verweerder als psychotherapeut eerder is doorgehaald, is geen sprake. Redengevend voor dit oordeel is het getypte verslag van 21 augustus 2007, waarin het eerste contact tussen patiënt G en verweerder wordt beschreven. Bij de behandeling van patiënt G - die was doorverwezen om zijn motivatie voor het vervolg van zijn Hbo-opleiding terug te krijgen - werd kennelijk kortdurende zorg en behandeling beoogd. De interventie werd noodzakelijk geacht wegens een gediagnosticeerde angststoornis NAO, ontwijkende persoonlijkheidstrekken en een studie- en scholingsprobleem. Het voorlopige behandelingsplan noemt: individuele gesprekken met zoon, cognitieve en gedragsaanpak, incidenteel betrekken van moeder en voor in de toekomst een afspraak maken met de afdeling van F om patiënt te motiveren voor school of werk’.  Dit zijn kenmerken die typisch behoren tot het werkterrein van de GZ-psycholoog. Contra-indicaties, bijvoorbeeld dat verweerder (bij wijze van uitzondering en op goede gronden) hier een taak als psychotherapeut zag weggelegd, zijn niet gesteld of gebleken. 

Daar komt bij dat wanneer psychologische behandeling met het voortschrijden van de tijd naar objectiveerbare maatstaven uitmondt in een psychotherapeutische behandeling, van een professionele hulpverlener in een vrijgevestigde praktijk mag worden verlangd dat deze de patiënt daarvan in kennis stelt. Rolverwarring moet immers worden voorkomen evenals verwarring over een vergoeding voor de geboden zorg. Ook een dergelijke mededeling vormt uiteraard een indicatie dat een patiënt niet langer onder het GZ-psychologisch zorgbereik valt. In het geval van patiënt G is van die mededeling echter niet gebleken. Nu verweerder naar de patiënt geen duidelijkheid heeft betracht over de hoedanigheid van zijn handelen, op zichzelf al verwijtbaar, dienen de gevolgen daarvan voor zijn rekening te komen. Verweerder wordt dus geacht als GZ-psycholoog te hebben gehandeld.                              

5.3     Op grond hiervan volgt dan een inhoudelijk beoordeling van het handelen ten opzichte van patiënt G. Uit het eerdergenoemde verslag van 21 augustus 2007 blijkt dat de klachten/het gedrag van patiënt G door verweerder zijn gediagnosticeerd als een angststoornis NAO en als ontwijkende persoonlijkheidtrekken. Hoe verweerder tot deze diagnose is gekomen, blijkt evenwel niet uit dit verslag en is ook overigens niet duidelijk geworden uit het verhandelde ter zitting of uit andere aantekeningen in het patiëntendossier. Daarmee is het diagnostisch onderzoek onder de maat gebleven. Hetzelfde geldt voor het behandelplan. Van enig plan tot behandeling, een doel of een evaluatie van het handelen zoals noodzakelijk bij een behandeling, blijkt niet uit het dossier, terwijl ook de toelichting op de zitting geen duidelijkheid heeft gebracht. De e-mails en handgeschreven aantekeningen, evenals het ontbreken van een adequate berichtgeving op deze punten aan de huisarts van patiënt G wijzen eerder in de richting van het tegendeel. Er moet  van worden uitgegaan dat deze tot de professionele beroepsuitoefening behorende onderdelen (onderzoek en behandelplan) niet zijn verricht of vervaardigd. Het verweer, dat het dossier niet de juiste of volledige diagnosestelling en behandeling weergeeft, baat verweerder  niet. Verweerder heeft te zorgen voor een toetsbare vastlegging op schrift, bij afwezigheid waarvan de gevolgen voor zijn rekening moeten komen. Wat de berichtgeving aan de huisarts betreft, wordt daaraan toegevoegd dat verweerder ook een verzoek aan de huisarts om informatieverschaffing heb ik u wel of niet bericht? achterwege heeft gelaten en zichzelf daarmee enige kans op toetsing heeft ontnomen.

5.4     Daar komt bij dat uit de verklaringen van patiënt G en zijn moeder - die onderdeel uitmaken van het onderzoek van IGZ - is gebleken dat verweerder tegen patiënt G en zijn moeder schreeuwde, tijdens behandeling telefoontjes pleegde en het antwoordapparaat afluisterde. Verweerder heeft deze verklaringen niet bestreden, zodat van de inhoud ervan wordt uitgegaan. Zowel de gepresenteerde uitlatingen als het gepresenteerde gedrag zijn in strijd met hetgeen van een professionele zorgverlener verlangd mag worden. Dit geldt ook voor de uitlatingen in het openbaar over patiënt G en zijn familie. Nog daargelaten dat de uitlatingen op zichzelf reeds niet getuigen van professioneel gedrag brengt de wijze waarop zij zijn gedaan - op een raam van de praktijk - een schending van de privacy van patiënt G en zijn familie met zich. Opnieuw geldt dat, ook al is het mogelijk juist dat verweerder het raam niet zelf heeft beplakt, zoals hij zelf heeft gesteld, hij wel de verantwoordelijkheid draagt voor zijn praktijkvoering en dat het op zijn weg had gelegen om dergelijke uitingen te voorkomen, of deze zo snel mogelijk te laten verwijderen. Dat hij het een en/of het ander heeft gedaan, is gesteld noch gebleken.

5.5     Tot slot is komen vast te staan dat verweerder bij de behandeling van patiënt G grensoverschrijdend heeft gehandeld door patiënt G (al dan niet tegen betaling) onder zijn toezicht, of met zijn bemoeienis, werkzaamheden te laten verrichten binnen F. Daar doet niet aan af dat patiënt G deze werkzaamheden verrichtte, zoals verweerder stelt, in het kader van een re-integratietraject. Aangenomen dat dit zo was, geldt nog steeds dat verweerder ervoor moest waken dat zijn rol als hulpverlener en opdrachtgever/werkgever strikt gescheiden bleven. Die noodzakelijke strikte scheiding is uit het dossier, meer in het bijzonder de e-mails van patiënt G, niet gebleken, noch is dit duidelijk geworden uit de toelichting van verweerder ter zitting.

5.6     Al met al wordt geoordeeld dat verweerder op een groot aantal onderdelen van wat goede zorg moet inhouden is afgeweken van de professionele standaard van GZ-psychologen. Hij heeft daarmee ernstig verwijtbaar  gehandeld in strijd met met de zorg die hij ingevolge artikel 47, eerste lid, Wet BIG jegens patiënt G (en zijn familie) had behoren te betrachten.

Dit oordeel omtrent de ernst van de gebleken gedragingen impliceert het oordeel over de spoedeisendheid van de zaak en het oordeel dat IGZ op juiste gronden een verzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 65, zesde lid, Wet BIG.  De klacht van IGZ is daarom in al haar onderdelen gegrond.

5.7     Wat het klachtonderdeel over andere patiënten betreft, van welke patiënten slechts een deel van een dossier aan het klaagschrift is gehecht, komt het College tot een ander oordeel. IGZ heeft onvoldoende duidelijk gemaakt dat deze patiënten aan de zorg van verweerder in zijn hoedanigheid van GZ-psycholoog waren toevertrouwd en dat en in hoeverre hij tegenover hen in zijn zorgverplichtingen tekort is geschoten. De hierna te formuleren maatregelen zullen dus niet gebaseerd worden op de behandeling van bedoelde andere patiënten.

5.8     Het College heeft nog in aanmerking genomen dat verweerder bij uitspraak van 6 augustus 2008 de maatregel van berisping voor vergelijkbaar handelen als GZ-psycholoog is opgelegd. Op grond van alle feiten en omstandigheden, zoals hiervoor zijn vermeld, is alleen oplegging van de zwaarste maatregel hier passend. Daarvoor geldt tevens dat bij de behandeling van de verschillende klachtzaken niet is gebleken dat verweerder tot het inzicht is gekomen dat hij ernstig en structureel tekort is geschoten, meer in het bijzonder dat zijn werkzaamheden beneden de maat zijn gebleven en dat hij - voor de toekomst - gerichte bijstand nodig heeft om herhaling van de feiten te voorkomen. Het College heeft onvoldoende vertrouwen dat de inhoud van deze uitspraak hem tot voldoende inzicht zal brengen.

5.9     De kans dat verweerder in herhaling valt dan wel de gewraakte handelwijze anderszins voortzet is mede gelet op zijn stellingname tijdens de behandeling ter terechtzitting aanwezig. Het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg vordert daarom dat, met toepassing van artikel 48 achtste lid, Wet BIG, de hierna te omschrijven voorlopige voorziening wordt getroffen.  

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege  voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

-                     beveelt de doorhaling van de inschrijving in het BIG-register van verweerder als gezondheidszorgpsycholoog;

-                     legt bij wijze van voorlopige voorziening de schorsing van deze inschrijving op met onmiddellijke ingang ;

-                     bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact, De Psycholoog en GZ-psychologie ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, J. Feenstra, E.S.J. Roorda-de Man en L.J.J.M. Geertjens, leden-gezondheidszorgpsychologen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2012.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.