ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2223 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-049

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2223
Datum uitspraak: 17-07-2012
Datum publicatie: 17-07-2012
Zaaknummer(s): 2011-049
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de bedrijfsarts onder meer dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld, een onjuist re-integratieplan heeft opgesteld, klaagster revalidatie heeft verboden en haar onjuist heeft begeleid. Klacht ongegrond.  

Datum uitspraak: 17 juli 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

                                                           A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C,

bedrijfsarts,

wonende te D,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Klaagster heeft een klaagschrift ingediend dat door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam is ontvangen op 30 december 2010. De arts heeft een verweerschrift (met producties) ingediend, waarna de klacht vanwege de woonplaats van de arts voor verdere behandeling is doorgezonden naar het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage. Partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. Klaagster heeft bij brieven ontvangen door het College op 13 oktober en 2 december 2011 gereageerd op de dupliek van de arts, waarop de arts schriftelijk heeft gereageerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2012. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. D.E. Lof, advocaat te Nieuw Vennep. De arts werd bijgestaan door

mr. M.S.P. Orban, advocaat werkzaam bij E. Namens partijen hebben de gemachtigden de standpunten toegelicht.

2. De feiten

5.1. Vanaf 2005 is klaagster in loondienst als administratief medewerkster bij de gemeente F. Sinds eind 2006 heeft klaagster gezondheidsklachten met wisselende mate ziekteverzuim sinds 2007.

5.2  De arts is werkzaam bij E en heeft als bedrijfsarts van de werkgever klaagster in 2007 diverse malen gesproken en onderzocht. De arts heeft de waarschijnlijkheidsdiagnose RSI gesteld en klaagster verwezen naar de fysiotherapeut.  Op 12 december 2007 heeft de arts klaagster preventief gezien, waarbij is gesproken over de door de reumatoloog eind 2007 gestelde diagnose fybromyalgie.

5.3. Op 26 augustus 2009 ziet de arts klaagster weer voor het eerst na 2007 vanwege een nieuwe ziekmelding. Klaagster heeft toename van pijnklachten als gevolg van de fibromyalgie en stijfheid in de spieren. De arts acht klaagster arbeidsgeschikt om per direct weer 2 uur per dag in aangepast eigen werk te starten.

5.4. Vanaf september 2009 tot september 2010 ziet de arts klaagster regelmatig vanwege ziekteverzuim en gedeeltelijk werken. De arts adviseert telkens tot werkhervatting (in de vorm van aangepast werk). Na het advies van de arts op 1 september 2010 tot werkhervatting (3x 3 uur per week in aangepast eigen werk), heeft klaagster een deskundigenoordeel rapportage bij het UWV aangevraagd. De arts van het UWV concludeerde dat klaagster voor 3 maal 3 uur aangepast werk per week geschikt is.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts kort gezegd dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld, een onjuist re-integratieplan heeft opgesteld, haar revalidatie heeft verboden en haar onjuist heeft begeleid. Als gevolg daarvan is klaagsters gezondheid verslechterd, heeft zij psychische klachten gekregen, haar baan verloren en fysieke en emotionele schade geleden.   

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.

5. De beoordeling

Wat betreft het verwijt dat de arts een onjuiste diagnose heeft gesteld wordt overwogen dat de diagnose RSI half juni 2007 door de arts is gesteld. Uit de anamnese en het lichamelijk onderzoek bleken geen aanwijzingen voor een specifieke aandoening. Op basis van de op dat moment bij de arts bekende gegevens, acht het College het begrijpelijk dat de arts tot de

diagnose RSI is gekomen en klaagster heeft verwezen naar de fysiotherapeut. Dat enkele maanden later door de reumatoloog de diagnose fybromialgie is gesteld doet daar niet aan af. De arts heeft op basis van zijn bevindingen aanvankelijk aan RSI mogen denken. Het betreffende verwijt is ongegrond.

Ook voor het verwijt van een onjuist re-integratieplan en begeleiding zijn geen aanwijzingen. In 2007 heeft de arts klaagster geadviseerd het werk op geleidelijke tijdcontingente basis te hervatten naar 5x5 uur per week. Klaagster is ook weer aan het werk gegaan. Pas twee jaar later in augustus 2009 ziet de arts klaagster opnieuw vanwege een ziekmelding. Het dan opgestelde re-integratieplan wordt door het deskundigenoordeel van het UWV in november 2009 en januari 2010 bevestigd. Uit het dossier en ter zitting is het college genoegzaam gebleken dat de arts klaagster naar behoren heeft begeleid. De arts heeft veelvuldig met klaagster en de werkgever overleg gehad, adviezen gegeven over aanpassing van het werk en zo nodig klaagster doorverwezen naar andere hulpverleners. Van een verbod door de arts om te revalideren, zoals klaagster stelt, is het College niet gebleken.

Resumerend is het College van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de arts heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster dan wel dat er sprake is geweest van enig verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van de Wet BIG. De klacht wordt derhalve als ongegrond afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. C.C. Dedel-van Walbeek, lid-jurist, dr. R.W. Koster, drs. M. Keus en drs.A.J.M.F. Janssen, leden-artsen, bijgestaan door mr. V.J. Schelfhout- van Deventer, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2012.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzoverhij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belagen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.