ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2139 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-225

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2139
Datum uitspraak: 19-06-2012
Datum publicatie: 19-06-2012
Zaaknummer(s): 2011-225
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klacht van een werkgever: niet-ontvankelijk  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

gevestigd te B,

klager,

tegen:

C, bedrijfsarts,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Namens klager heeft mr. L. van de Vrugt, advocaat te Amsterdam, een klaagschrift met bijlagen ingezonden, dat door het college is ontvangen op 4 november 2011. Namens de arts heeft E, bedrijfsjurist werkzaam bij F (hierna te noemen: F), verweer gevoerd tegen de klacht. Het College heeft de klacht op 24 april 2012 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

1.         Een werknemer in dienst van klager heeft zich op 9 februari 2009 ziek gemeld voor het verrichten van zijn functie als funderingsmedewerker. De arts, werkzaam bij F, waarmee klager een overeenkomst van opdracht heeft gesloten in het kader van de verzuimbegeleiding zoals bedoeld in artikel 14 lid 1 sub b van de Arbeidsomstandighedenwet, heeft het ziekteverzuim- en re-integratietraject van de werknemer begeleid.

2.         De arts heeft op 31 maart 2009 meegedeeld dat de werknemer arbeidsongeschikt is en dat op korte termijn er geen mogelijkheden zouden zijn om het eigen werk te verrichten.

3.         In mei 2009 heeft de arts geadviseerd een arbeidsdeskundige in te zetten welk advies is opgevolgd door de werkgever. Op grond van het advies van de arbeidsdeskundige is geadviseerd een re-integratietraject tweede spoor in te zetten.  

4.         De werkgever heeft vervolgens het re-integratiebedrijf G ingeschakeld om het re-integratietraject te begeleiden.

5.         In de terugkoppeling van het spreekuurbezoek van 9 augustus 2010 heeft de arts aangegeven dat de werknemer volgens het bedrijf G niet meer herplaatsbaar is op de reguliere arbeidsmarkt en heeft de arts de werkgever geadviseerd om een deskundigenoordeel aan te vragen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met de vraag of de werknemer inderdaad niet meer geschikt is voor de reguliere arbeidsmarkt en om de re-integratie-inspanningen van de werkgever te laten toetsen, welk advies is opgevolgd.

6.         Bij beslissing van 11 januari 2011 heeft het UWV een loonsanctie opgelegd van 52 weken als bedoeld in artikel 25, lid 9 Wet WIA.

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat zij onder de gegeven omstandigheden niet heeft gehandeld conform hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam bedrijfsarts mag worden verwacht. Meer in het bijzonder verwijt klager de arts dat zij

1.      tekort is geschoten in het vaststellen van de juiste medische diagnose en beperkingen;

2.      heeft nagelaten om zelfstandig een gedegen medisch oordeel te vellen en klakkeloos het oordeel van het re-integratiebedrijf heeft overgenomen.

Klager stelt dat hij in de onderhavige zaak een rechtstreeks belang heeft bij het indienen van de klacht omdat hij, en niet de werknemer die door de arts werd begeleid, financieel is getroffen door de door het UWV opgelegde loonsanctie. Klager meent voorts dat hij ook op grond van artikel 65, lid 1 sub c Wet BIG klachtgerechtigd is als instelling bij wie de arts werkzaam is.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden beschouwd in zijn klacht, aangezien klager geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, lid 1 van de

Wet BIG is. Daarnaast heeft de arts de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen weersproken.

5. De beoordeling

In deze gaat het primair om de vraag of klager kan worden gezien als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 van de Wet BIG en derhalve als klachtgerechtigd kan worden aangemerkt. Het college beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hierbij het volgende:

Om als rechtstreeks belanghebbende, bedoeld in artikel 65, lid 1 onder a van de Wet BIG te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een rechtstreeks bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang. Dit vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Een klachtgerechtigde kan een patiënt zijn van de betrokken hulpverlener, een naaste betrekking van de patiënt of een nabestaande van de overleden patiënt. Het belang dat klager stelt te hebben bij een tuchtrechtelijke toetsing van het handelen/nalaten van de arts is louter een afgeleid, financieel belang en kan derhalve niet worden aangemerkt als een belang dat artikel 65, lid 1 onder a Wet BIG beoogt te beschermen. Nu van een andere grondslag voor zijn belang in deze tuchtrechtelijke procedure niet is gebleken, kan klager derhalve niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, lid 1 onder a Wet BIG worden gekwalificeerd.

Ook kan klager niet – zoals hij nog aanvoert – worden aangemerkt als zijnde een klachtgerechtigde instelling als bedoeld in artikel 65, lid 1 onder c van de Wet BIG. Daarmee doelt de wetgever blijkens de Memorie van Toelichting op instellingen die zich bewegen op het terrein van de gezondheidszorg, zoals ziekenhuizen en ziekenfondsen, bij of voor wie de arts werkzaam is op grond van een dienstverband of toelatingsovereenkomst, respectievelijk ingeschreven is (d.w.z. een medewerkersovereenkomst heeft). Klager is niet belast met specifieke taken in de zorgverlening en de arts is niet werkzaam of voor het verlenen van de individuele gezondheidszorg ingeschreven bij klager zoals artikel 6, lid 1 sub c van de Wet BIG vereist.

Klager kan derhalve niet worden ontvangen in zijn klacht.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer op 24 april 2012 door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, lid-jurist, prof.dr. M.W. Hengeveld, P.R.H. Vermeulen en

prof.dr. R.G. Pöll, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.